Tip:
Highlight text to annotate it
X
» Citaten komen uit de Lipschits vertaling, De Boer, Hilversum, 1967. - Ondertiteling: A. Verlee. «
Ik denk dat de meesten van jullie waarschijnlijk gevonden hebben
dat de drie hoofdstukken van deze week gemakkelijker te lezen waren
dan de drie voorgaande hoofdstukken.
Dat hoop ik tenminste.
Omdat ze veel eenvoudiger en
ik denk … concreter waren dan de vorige.
Omdat we een macro-transitie zien in het argument dat, als je terugkijkt
waar we begonnen zijn, zijn we begonnen
door gewoon te kijken naar de warenruil,
waren voor waren, een soort ruilhandelsituatie, waarin we ons voorstelden dat
de sociaal noodzakelijke arbeidstijd belichaamd is in elke waar, ook al
was het een vrijwel onmogelijke zaak, dus gingen we uit van een
W-W relatie,
Waar tot waar relatie,
vervolgens naar het argument dat
om de ruil algemeen te laten worden, moet je een aantal
manieren hebben waarop markten kunnen functioneren
en dat vereist de opkomst van de geldvorm. Dus gingen we naar de …
Warenruil wordt bemiddeld door geld.
En tegen het einde van het geld-hoofdstuk komen we opeens in
deze omkering waar we begonnen met te kijken naar een circulatie van
deze vorm: (G-W-G),
waarin het doel verschilt
van W-G-W. En zoals Marx zegt,
in het circuit W-G-W
ben je volmaakt gelukkig over het feit dat je gelijkwaardigheid ruilt, want je ruilt
verschillende kwaliteiten van hemden en schoenen en appels en sinaasappels enz.
En je bent volmaakt gelukkig
met het idee dat je eindigt met dezelfde waarde dan je begon, omdat
je slechts geïnteresseerd bent in de gebruikswaarde.
Als we echter hiertoe komen, zoals Marx opmerkt, is het een absurd idee
dat je geld zou nemen en het risico, met alle problemen,
van het doorlopen van dit circulatieproces, om te eindigen met hetzelfde bedrag aan het einde.
Dus hij zegt iets als: de enige manier waarop dit circulatieproces zinvol is,
is door het toevoegen van Delta-G of als hij gaat definiëren: de meerwaarde.
En dat stelt de belangrijke vraag: waar komt die meerwaarde vandaan?
Als de wetten van de ruil zeer expliciet zijn, omdat ze zijn vastgelegd in de klassieke politieke economie
en al de rest: die perfect functionerende markten
moet je equivalentie in de ruil hebben:
een equivalentie hier, een equivalent daar … dus waar komt het extra vandaan?
En het antwoord zal zijn dat er een waar is die de capaciteit heeft om meer
waarde te produceren dan zij zelf heeft, dat is de arbeidskracht. Dus dat is het antwoord.
Dus deze drie hoofdstukken gaan over deze transitie,
waar we zoeken naar
wat er gaande is op de markt. Dat is het verhaal in deze drie hoofdstukken.
Maar als bij Marx gebruikelijk, zijn er een aantal raadsels
en een aantal eigenaardigheden en dingen die we hebben
uit te werken. En op de eerste pagina
van dit hoofdstuk, dat opent met de
analyse van … de algemene formule voor het kapitaal,
stelt hij een kwestie die ik
eigenlijk al een aantal keer gedaan heb. Maar hier, denk ik, heeft het
een meer betekenisvolle vorm en een vorm die we nodig hebben om er over na te denken, omdat,
ik denk dat het grote betekenis heeft voor de manier waarop we onze
onze huidige situatie begrijpen.
In feite, wat hij doet op deze eerste pagina [p. 91]
is erop wijzen dat er zowel een logische oorsprong van het kapitaal is,
maar ook een historische oorsprong.
En we moeten aandacht besteden aan die historische oorsprong.
Hij zegt: "De warencirculatie is het uitgangspunt van het kapitaal.
Warenproductie en ontwikkelde warencirculatie,
de handel, vormen de historische voorwaarden voor het ontstaan van het kapitaal."
Dus, de historische voorwaarden zijn belangrijk. "In de 16e-eeuw neemt de moderne
geschiedenis van het kapitaal met de wereldhandel en de wereldmarkt een aanvang."
Hier heeft hij het over de historische oorsprong van het kapitalisme.
En natuurlijk, door het noemen van de zestiende eeuw, neemt hij een argument op dat bij Wallerstein
een grote rol speelt in zijn wereldsystemen
discussie over de vorming van de wereldmarkt, zestiende-eeuw,
dat dit de oorsprong is van het kapitaal.
En naar het midden van deze pagina zegt hij:
"Historisch beschouwd komt het kapitaal aanvankelijk overal tegenover het grondbezit te staan in de vorm
van geld; geldbezit,
handelskapitaal en woekerkapitaal."
En we gaan deze vraag naar de positie
van handelskapitaal en woekerkapitaal,
of zoals we dat nu zouden noemen, met veel meer respect, 'financiekapitaal', terugvinden.
Wat is de rol ervan in relatie Tot het industriële kapitaal?
En dan geeft hij een logisch argument: "We hoeven echter niet terug te gaan tot de wordingsgeschiedenis
van het kapitaal (…).
Dezelfde geschiedenis speelt zich dagelijks voor onze ogen af."
Dat kapitaal verschijnt "als geld op het toneel, geld, dat door een bepaald proces in
kapitaal wordt omgezet."
De directe implicatie hiervan is dat geld niet noodzakelijkerwijs kapitaal is.
Kapitaal is geld, gebruikt op een bepaalde manier.
Dus niet al het geld is kapitaal.
Ik kan kapitaal creëren door gewoon geld te nemen uit mijn zak en het te gebruiken op een bepaalde
wijze, het te lanceren in deze vorm van circulatie.
Ik kan het kapitaal uit circulatie nemen door simpelweg te zeggen: Oh, ik ga dat niet meer doen,
ik ga al dit geld nemen en het terug in mijn zak steken.
Dus als je de vraag stelt:
'Wat is het totale geldbedrag in de samenleving?' En 'Wat is het totale bedrag aan kapitaal in de samenleving?',
vraag je naar twee fundamenteel verschillende zaken.
En je moet begrijpen dat kapitaal wordt gecreëerd
door een maatschappelijke besluitvorming, van de kant van sommige mensen ergens
om kapitaal te gebruiken op deze wijze.
En het is dat proces van omzetting van geld in kapitaal, dat
Marx echt wil bekijken in deze secties.
"Het eerste onderscheid", zegt hij, "ligt
in hun circulatievorm."
En hij gaat hier terug op een aantal dingen, eerder gedaan in het hoofdstuk over geld,
hij geeft wat herhalingen:
het gaan van W naar G, en G naar W, zijn twee verschillende operaties.
Op dezelfde manier is,
beginnend met G en naar G gaande, een andere operatie.
Dus, je weet, dan krijg je in
dit begrip direct, zoals hij zegt in [bijna] het midden van [p. 92]:
"…het circulatieproces G-W-G absurd en zonder betekenis zou
zijn, indien men langs deze omweg
een bepaalde geldwaarde zou ruilen tegen de zelfde geldwaarde, bv. £100 for £100."
Maar, dan is er iets anders wat heel belangrijk is, dat is:
Wat wordt er gedaan met het geld wanneer het ontvangen is.
Zoals hij zegt, op [p. 93], bovenaan:
"Het geld wordt dus slechts voorgeschoten."
Dat wil zeggen, de kapitalist gebruikt het geld en vertrekt met het geld maar geeft het niet uit, in
de gewone betekenis, aan consumptie.
(Hij) schiet het geld voor
op een zodanige wijze om dat geld terug te krijgen,
plus de winst, de meerwaarde.
Dus de intentie van het circulatieproces is wat er echt toe doet.
De ruil van gebruikswaarden is één ding.
Dat gaat over de bevrediging van een
maatschappelijke behoefte, of van een individuele behoefte of verlangen en ga zo maar door.
Maar het andere is de kwantitatieve verschillende hoeveelheid
aan waarde, die u zoekt te verwerven door
deze vorm van circulatie: de eerste circulatie van G-W-G'.
En dat leidt tot zijn definitie, dat is een zeer belangrijke definitie op [p. 94], waar hij zegt:
"Het proces G-W-G heeft zijn betekenis dus niet te danken aan het kwalitatieve verschil tussen
zijn uiterste termen - immers beide zijn geld - maar slechts aan het kwalitatieve verschil.
(…) Deze vermeerdering of overschot op de oorspronkelijke waarde noem ik - meerwaarde."
Een fundamentele categorie in de marxistische theorie: meerwaarde.
En de grote vraag die zal worden gesteld, is natuurlijk:
'Wat is de meerwaarde, waar komt het vandaan, waarover gaat dit alles?'
Op [p. 94], werkt hij het een beetje uit: "In de circulatie houdt de voorgeschoten
waarde zich niet alleen in stand, maar verandert ook haar waardegrootte, voegt aan zichzelf
een meerwaarde toe, neemt in waarde toe."
De valorisatie van het kapitaal gaat over de manier waarop de oorspronkelijke
bedoeling om meer geld te verdienen, wordt gerealiseerd op het einde van het circulatieproces.
En hij gaat dan verder met te zeggen: “En door deze beweging wordt zij in kapitaal omgezet."
Nu, enkele keren heb ik de commentaar gegeven, dat Marx
altijd geïnteresseerd is in processen, in plaats van dingen.
En als je jezelf de vraag stelt:
'Wat is het kapitaal?', wordt het antwoord onmiddellijk, denk ik, beantwoordt in deze zin:
Het is waarde in beweging.
Het is een circulatieproces.
Het is waarde die beweegt
op zodanige wijze om méér waarde te creëren.
En dat is de definitie van kapitaal, wanneer hij zegt: 'En deze beweging zet dit om in kapitaal.'
Dus het is de beweging die het doet.
Het is niet een ding.
Het is niet dat ik gaan kijken naar iets, en zeg: 'ha, dat is kapitaal.'
Dat is niet wat er gebeurt.
Voor zover Marx betreft is het er, als iets in gang wordt gezet.
Alleen als het in gang wordt gezet is het kapitaal. En wanneer de beweging stopt is het niet-kapitaal.
Dus het is deze proces-definitie van kapitaal,
dat fundamenteel is in het argument van Marx.
En zoals ik al zei,
ieder van ons kan morgen enorme hoeveelheden kapitaal creëren,
als we al ons geld in onze zakken beginnen te gebruiken op deze manier.
We kunnen ons ook morgen ontdoen van een hoop kapitaal, als we al dat geld nemen
en zeggen: 'Oké, we gaan het uitgeven.'
En het niet te gebruiken in deze zin.
Maar dit geeft dan een ander interessant element in het verhaal. Want op [p. 95]
wijst hij op het volgende:
"De eenvoudige warencirculatie…"
"…de toe-eigening van gebruikswaarde, de bevrediging van behoeften…" etc.
"De circulatie van geld als kapitaal is daarentegen doel op zichzelf,
want de vermeerdering van de waarde kan slechts plaatsvinden binnen steeds hernieuwde beweging.
De beweging van het kapitaal is derhalve onbeperkt."
Nu, herinner je het hoofdstuk over geld.
Toen hij sprak over de manier waarop geld een vorm is van sociale macht,
en als een vorm van sociale macht is het potentieel onbeperkt.
Daarom zijn er geen grenzen aan hoeveel geld,
en de sociale macht dat je kan verzamelen.
Waar er wel een grens is aan het aantal gebruikswaarden die redelijkerwijs op te potten zijn,
de schoenen, de Ferrari’s, het aantal jachten, het aantal huizen. Dat soort dingen.
Er is een grens, terwijl dit grenzeloos is.
Dus dit is een vorm van circulatie dan, die altijd tendeert in de richting van het breken van grenzen.
Uitbreiding, toenemen, groeien, per definitie.
Beweging. Het moet bewegen, moet vergroten.
Het moet altijd het vinden Delta-G, meer Delta-G.
Terwijl we dit in een samenleving beheerst door simpelweg ruil van gebruikswaarden,
we dit gebod niet zouden hebben.
Nu, eerder stelde ik deze vraag in Het Kapitaal van Marx:
Wat is maatschappelijk noodzakelijk?
Maar wat we hier zien is, dat Marx direct de redenering maakt, dat wat sociaal is
noodzakelijk is voor de overleving van het kapitalisme, is de constante uitbreiding,
zijn constante groei.
Dat is streven naar onbeperkte groei.
Het kan daar niet geraken, het kan allerlei beperkingen tegenkomen, het kan crashen, het kan
het milieu te vernietigen, het kan de politiek vernietigen, het kan allerlei verschrikkelijke dingen doen.
Maar het kapitalisme als systeem is sociaal noodzakelijk verbonden
aan deze aandrift tot meerwaarde.
Dit leidt hem op [p. 96] tot het definiëren van de rol van de kapitalist.
Opnieuw, bedenk in Het Kapitaal
hebben we te maken met rollen, niet individuen.
Ik zei, u en ik kunnen meteen kapitalisten worden.
We kunnen stoppen met kapitalist te zijn.
Sommigen van ons kunnen tot op zekere hoogte al mini-kapitalisten zijn. Ik heb een pensioenfonds
dat daadwerkelijk investeert in dingen. Dus in zekere zin ben ik een beetje kapitalist.
Het is in de aandelenmarkt. Daar is het pensioenfonds.
Het is dus de rol die we gaan bekijken, de rol van de kapitalist.
En wat Marx zegt op [p. 96] is dit: "Als bewuste vertegenwoordiger van deze beweging,
wordt de geldbezitter kapitalist.
Zijn persoon, of liever, zijn portemonnee,
is het uitgangspunt van het geld, maar ook de plaats waarnaar het terugkeert.
De objectieve inhoud van deze circulatie - de waardevermeerdering - is
zijn subjectief doel en slechts voor zover de groeiende toe-eigening van abstracte rijkdom
de enige motiverende kracht van zijn handelingen is, vervult hij de functie van kapitalist…"
Dat is - als je een kapitalist bent, moet je op zoek gaan naar die expansie.
Op zoek naar de meerwaarde.
Het verkrijgen van de meerwaarde. Het creëren van een wereld om je heen, waarin
meerwaarde kan worden gerealiseerd, waarbij uw kapitaal kan worden gevaloriseerd.
De implicatie hiervan is: "Daarom moet men de gebruikswaarde nooit beschouwen als het directe
doel van de kapitalistist; evenmin is de winst van
de afzonderlijke transactie zijn doel, maar veeleer de onophoudelijke beweging van het maken van winst.
Deze drift naar absolute verrijking, deze hartstochtelijke jacht op waarde, heeft de
kapitalist met de schatvergaarder gemeen; maar terwijl
terwijl de schatvergaarder slechts de dwaze kapitalist is, is de kapitalist een rationele schatvergaarder.
De oneindige vermeerdering van de waarde, die de schatvergaarder nastreeft door het geld te ‘redden’
van de circulatie, bereikt de slimmere kapitalist door het geld steeds opnieuw aan de circulatie prijs te geven."
Het literaire voorbeeld hiervan, waarvan ik
hou, is Balzacs roman Eugénie Grandet,
vrijwel zeker door Marx gelezen.
In het begin van de roman heeft de vrek
Grandet, al het goud ergens verstopt in zijn huis.
En op het einde van het verhaal
doet hij al het goud in zakken en hij rijdt naar de stad om het om te zetten in rente,
zodat hij een rendement krijgt
op de geldmarkt. Dus dit is een verhaal van
de vrek en de kapitalist. En de omzetting
van de vrek in de kapitalist. Ik vraag me vaak af of Marx dat verhaal
in gedachten had toen hij dit korte stukje schreef
Hij las alles van Balzac. Dat weten we.
Dus bijna zeker, vermoed ik dat hij dat in gedachten had toen hij dit schreef.
Dit leidt vervolgens
tot een verdere bezinning op de [p. 97 en 98] over de definitie van het kapitaal.
Omdat, terwijl het kapitaal waarde in beweging is, neemt het ook deze fysieke vormen aan.
Het is geobjectiveerd in deze fysische vormen en het
moet geobjectiveerd zijn in deze fysieke vormen.
Zoals hij zegt: "De waarde gaat voortdurend van de ene vorm over in de andere,
zonder in deze beweging verloren te gaan, en verandert zich op die mannier
in een automatisch subject … dan krijgt men de volgende verklaringen:
‘kapitaal is geld’ en ‘kapitaal is waar’."
Dat wil zeggen, als we kijken naar deze vorm van circulatie: we zien dat het kapitaal hier bestaat
in geldvorm, hier bestaat het in warenvorm;
hier komt het terug in de geldvorm.
Dus in termen van objectiveringen is het in deze vormen.
Hij gaat dan verder: "In feite echter wordt de waarde hier het subject van een proces,
waarbinnen zij - bij een voortdurende vormverandering van geld en waar - haar
eigen grootte verandert, zich als meerwaarde losmaakt van haar oorspronkelijke waarde
en zichzelf in waarde vergroot.
Want de beweging, waarin zij meerwaarde toevoegt, is haar eigen beweging, haar bevruchting
met meerwaarde, dus zelfbevruchting.
Zij bezit de verborgen kwaliteit waarde voort te brengen omdat zij zelf waarde is.
Zij werpt levende jongen of legt althans gouden eieren."
Twee dingen hierover - één: waarde is een subject.
Waarde is hier het subject van een proces,
omdat de kapitalist een drager is van deze zoektocht naar meerwaarde.
En zo zegt Marx iets van: 'de kapitalist moet niet per se een keuze hebben.
Als ze kapitalist willen zijn, dan moeten ze dit doen.'
Wat dat betekent is, dat in plaats
van het analyseren van wat individuele kapitalisten doen, we de circulatie van waarde analyseren
in deze voorwaarden, om te begrijpen wat het is dat kapitalisten doen.
Wat is het dat hen drijft om te doen, de dingen die ze doen?
Het tweede ding met deze passage is, er is sprake van zware ironie.
Toen Marx sprak over de manier van waarde te zijn: "(..) Zij bezit de verborgen kwaliteit waarde voort te brengen omdat zij zelf waarde is.
Zij werpt levende jongen of legt althans gouden eieren."
Nu, Marx maakt vaak gebruik van ironie en gebruikt vaak zware grappen.
En je moet oppassen om de grappen niet al te serieus te nemen.
Natuurlijk heeft hij het over een schijnwereld.
Het lijkt alsof het occult is, en een groot deel van Het Kapitaal gaat over het ophelderen van
wat er achter die schijnbare occulte kwaliteit zit van het leggen van gouden eieren voor zichzelf.
Ik was eens gevraagd als examinator voor een
proefschrift in de filosofie die deze passage serieus nam
en inging op het occulte van Marx' waarde-creatie.
En ik zei iets als: 'Nou, heb je het gedeelte over warenfetisjisme gelezen?
Heb je je niet gerealiseerd dat wat Marx hier gaat doen,
is het opzetten van een fetisjconcept, om het te deconstrueren en om het te demystificeren?'
Alle adviseurs van de student waren zeer in verlegenheid gebracht, en zeiden: 'Wat was dat?'
Dus wees voorzichtig bij het lezen van Marx, om niet iets aan te nemen als dit,
dat een ironie is of een grap, en het té serieus behandelen.
Veel problemen komen hieruit voort.
Dus hij zet het op in deze schijnwereld. Wat laat Het Kapitaal verschijnen?
U kan zien vanwaar de occulte kwaliteit komt.
Als je spaargeld hebt zet je het
op een spaarrekening. Tegen het einde van het jaar eindig je met een intrest …
gouden eieren … magie … toch?
Je denkt dat het natuurlijk is.
Maar Marx zegt iets als: 'Ja, we leven allemaal
in een wereld waar het lijkt alsof het onvermijdelijk is dat ons kapitaal groeit.'
Dus het punt is hier, dat inderdaad het de schijn heeft dat er een occulte kwaliteit is.
En als we tevreden zijn met die occulte kwaliteit en ons voorstellen dat ’t gaat om gouden eieren te leggen,
wat in zekere zin het argument was voor de privatisering van de sociale zekerheid,
we waren uitgenodigd, of je was uitgenodigd - het is te laat voor mij, maar u bent uitgenodigd
om uw geld ergens te plaatsen en slechts te wachten tot het groeit.
En om daadwerkelijk te geloven in deze occulte kwaliteit, die op een of andere wijze uw
appeltje voor de dorst zou worden.
Dus wat Marx hier doet, is gewoon erop wijzen dat, in feite,
we leven in een wereld,
en dit was het geval met het renteniersinkomen in Marx’ tijd,
en dat is het verhaal van Eugénie Grandet, dat
hij gouden eieren zal krijgen die afkomstig zijn van investeringen.
Dus dit leidt hem dan naar het volgende:
Dat uit deze twee vormen, geld - waren - geld,
op welk punt in dat proces
bent u in staat om te meten hoeveel waarde je hebt?
Het antwoord is: in de geldvorm.
Dus is er een bepaalde asymmetrie in dit alles.
Ik weet niet wat de waar waard is totdat ik het op de markt breng.
Alleen als ik het naar de markt breng, weet ik dat ik de geldvorm krijg, en dan pas weet ik
dat ik de meerwaarde heb.
Dus hij zegt op [p. 98 bovenaan]: "Bij de eenvoudige circulatie kreeg de waarde van de waren ten opzichte
van haar gebruikswaarde hoogstens de zelfstandige vorm van geld; hier echter komt zij plotseling te
Voorschijn als groter wordende en zichzelf bewegende substantie, van welke substantie waar en geld slechts vormen zijn."
En dan heeft hij het over de wijze waarop dit werkt.
En eerder, maakte hij de opmerking: "Er is hier geen antagonisme, zoals in het geval van
schatvergaren, tussen het geld en waren."
Dan gebruikt hij deze uitdrukking, waarvan ik zeker weet dat het sommige van jullie verwondert.
"De kapitalist weet dat alle waren, hoe onooglijk ze er ook mogen uitzien en hoe kwalijk de door hen
verspreide geur ook mag zijn, naar geloof en in waarheid geld zijn, innerlijk besneden Joden,
en daarenboven wonderdadige middelen om van geld meer geld te maken."
Verderop komt hij tot de conclusie. "De waarde wordt dus aangroeiende waarde, toenemend
geld en als zodanig kapitaal."
Dat is geld, het is de plaats waar we beginnen.
Nu zijn hier een aantal zaken
aan de hand, die belangrijk zijn om te bekijken.
Over de passage over de Joden is er een debat,
waar ik zeker van ben, dat zo je wil eindeloos is.
Met betrekking tot de de mate waarin Marx antisemitisch is.
Zijn opmerkingen over Joden zijn vaak van deze aard.
Er zijn verschillende manieren waarop je dit kan lezen.
Er zijn verschillende verklaringen over hoe en waarom hij dit soort taal gebruikte.
Natuurlijk, het was niet ongewoon, deze taal op dat moment.
Je hebt maar te denken aan Dickens en Fagin en de anderen.
Dus dit was niet ongewoon.
Maar dan, denk ik, is er ook een andere manier waarop u dit kan lezen.
Het is te zeggen: wat Marx zegt
is dat al die echt vervelende en vreselijke dingen die zijn gezegd over de Jood,
al een hele tijd zijn gezegd over de Jood, in de christelijke samenleving,
in feite moeten worden gezegd over de kapitalist.
Dat je eigenlijk al dat stigma en al die retoriek, gericht op
een bepaalde etnische groep die wordt geassocieerd met geld
moet overdragen op
die groep die echt het geld gebruikt op die manier - dat is de kapitalistenklasse.
Te nemen, of te laten.
Lees het debat en de discussie, er is veel discussie over dit onderwerp.
Maar we komen er keer op keer op terug, in dit hoofdstuk, op het idee dat
kapitaal waarde in beweging is. Het is een proces.
Het is bepaald in deze termen.
Maar het is een proces dat alleen kan worden gemeten en begrepen
in termen van de geldwaarde.
De geldvorm is als het ware
voorafgaand in het circulatieproces.
Hij komt dan terug tot een onderwerp dat hij kort aanraakte in het tweede hoofdstuk.
Dat wil zeggen: 'Wel, er zijn verschillende manieren waarop G-W-G kan voorkomen,
we hebben handelskapitaal,
we hebben rentegevend vermogen, we hebben industrieel kapitaal.'
Dus moeten we rekening houden met al die verschillende vormen van circulatie en herkennen
dat zij allen vallen onder deze algemene noemer van G-W-G plus de delta-G vorm van circulatie.
Volgend [deel].
Hij brengt meteen het probleem ter sprake
waar deze meerwaarde vandaan kan komen.
Op [p. 100] begint hij te praten over het probleem.
Onderaan, eerst spreekt hij over:
"Zelfs de vulgair-economie - hoe weinig zij ook vermoedt wat het begrip waarde inhoudt - gaat bij
haar bestudering van het zuivere verschijnsel uit van de veronderstelling
dat vraag en aanbod elkaar dekken,
dat wil zeggen dat zij geen enkel effect hebben."
Ik heb meerdere malen dit argument vermeld,
dat Marx frequent introduceert. Namelijk dat de condities van vraag en aanbod
verklaren waarom de prijzen altijd jojo’en, maar
het is de evenwichtsprijs die we gaan bekijken.
En zelfs de kapitalistische theoretici
aanvaarden dat gelijkheid een voorwaarde voor ruil is.
Op [p. 100] zegt hij dus: "Waar gelijkheid is, is geen winst.
Natuurlijk kunnen waren worden verkocht tegen prijzen die van hun waarde afwijken, maar deze afwijking
is een inbreuk op de wet van de warenruil."
Nu, de wetten zijn de wetten van de politieke economie opgesteld
in de perfect functionerende concurrerende marktwereld van Adam Smith en Ricardo.
Dus hij zegt:
"In de zuivere vorm is het een ruil van equivalenten, dus
geen middel om zich aan waarde te verrijken."
Hij gaat verder met te zeggen: een van de manieren die de klassieke politieke economen,
en hij vist Condillac er uit,
hiermee omgingen, is door een soort van
onmiddellijke verwisseling, zeggende: wel, het moet iets zijn van gebruikswaarden.
Maar Marx weerlegt, en zegt: weet je, onze hele analyse zegt dat het niet de gebruikswaarden zijn.
En hun analyse zegt dat het niet de gebruikswaarden zijn.
Geconfronteerd met dit raadsel, van waar de winst vandaan komt,
kunnen ze niet hun toevlucht nemen tot gebruikswaarden.
Wat hem brengt tot de volgende
conclusie op [p. 102]: "Wanneer waren, of geld en waren, van
gelijke waarde, kortom equivalenten geruild worden, dan wordt kennelijk niet meer
waarde uit de circulatie onttrokken
dan er in werd gebracht.
Er vindt dan geen vorming van meerwaarde plaats.
In de zuivere vorm eist het circulatieproces van de
waren een ruil van equivalenten.
In werkelijkheid gaan de zaken niet zo zuiver.
Laten we daarom eens uitgaan van ruil van niet-equivalenten."
Dan gaat hij door een reeks gevallen. En we veronderstellen dat de verkoper bevoorrecht
is om wat voor reden ook. Verkopers zijn bevoorrecht om wat voor reden ook.
Maar als je de rollen onderzoekt kom je erachter, als verkopers bevoorrecht zijn,
de kopers misdeeld zijn.
Dus, ze gaan geen nettowinst krijgen. Hetzelfde geldt
indien de kopers bevoorrecht zijn om welke reden ook.
Als verkopers zullen ze verliezers zijn. Dus is er geen nettowinst.
Wat hem leidt, op [p. 103] de kwestie te overwegen
van wat hij noemt 'krachtige vraag' en wat we nu noemen 'effectieve vraag'.
Waar het hier om handelt, is het antwoord dat
aan dit raadsel werd gegeven door sommige economen, in het bijzonder Malthus, in zijn politieke economie.
Welke plachten te zeggen: wel, er is ergens een groep consumenten, die tot taak heeft
zo veel en zo vaak mogelijk te consumeren, omdat ze teveel geld hebben.
En dat is waar de extra vraag vandaan zal komen, dat geeft u delta-G.
En in het bijzonder redeneerde Malthus op de volgende wijze: Er zijn 3 grote klassen in de samenleving:
Werkers, die onmogelijk een bron van krachtige vraag kunnen zijn.
Kapitalisten, die hun geld herinvesteren. Zodat ze geen bron van krachtige vraag kunnen zijn.
En dan is er een boel parasieten in de samenleving, aristocraten en lords en dominees
en al de rest, ze zitten
met veel geld, en hun taak is om te consumeren tot het uiterste
om het systeem te stabiliseren.
En Malthus suggereerde ook dat bij het ontbreken van een consumerende klasse in eigen land
je misschien ook kon gaan voor buitenlandse handel.
Marx beantwoordt deze beide
kwesties negatief door te zeggen:
Wel, als daar ergens een klasse van landeigenaren is, moeten ze op een bepaald moment
in het systeem komen en in de mate dat ze
daadwerkelijk geld gebruiken, zal het geld ergens vandaan komen, dus dit is niet het antwoord.
Al die sycofanten in het staatsapparaat
krijgen hun geld van ergens, het komt van dit circulatieproces, dus het is onttrokken.
Dus wat onttrokken was, wordt gewoon opnieuw ingebracht.
Dan gebruikt hij de strijd over de schatting aan Rome, om te stellen, weet je, zelfs als u ruilt
met buitenlanders en u berooft ze
dan beroven zij je op hun beurt, dus nogmaals, er is geen meerwaarde, die zo
ontstaat. Zodat het argument van de
effectieve vraag, de externe bron van de effectieve vraag, niet werkt volgens Marx.
Ook niet wat de interne consumenten betreft.
Ik bedoel, een van de grote paradoxen bij Malthus, was dat zijn politieke economie
sprak over de noodzaak van een groep consumenten die verbruiken als gekken
om de economie in evenwicht te houden.
Tegelijkertijd sprak hij over arme mensen die arm waren
omdat ze zich zo reproduceerden, dat er niet genoeg middelen waren om rond te komen
en er waren … al dit soort van problemen.
Dus, in zekere zin, toen hij zijn politieke economie schreef
had Malthus een heel andere uitleg over hoe de wereld werkt dan wanneer
hij zijn van de bevolkingstheorie neerschreef.
En het is heel interessant om te kijken naar die
twee representaties waarmee Malthus afkwam,
maar zijn erkenning van het probleem van de krachtige vraag was belangrijk. Zoals ik vorige keer al zei,
Keynes heeft dat opgepikt als
heel kritisch en zei: wel, eigenlijk is schuldfinanciering een van de
manieren waarop we kunnen dit doen. Maar voor Marx kan dit niet werken.
En dan gaat hij naar het laatste
argument: wel, misschien vloeit onze moeilijkheid voort uit het feit, dat we de personen
slechts als gepersonificeerde categorieën en niet als individuen hebben behandeld.
En als we kijken naar individuen, zien we inderdaad in zekere zin veel roof
van Peter, om Paul te betalen; maar er is geen toegevoegde meerwaarde in de samenleving op die wijze.
De ene zijn verlies, is de andere zijn winst.
Maar dan wordt het snel omgekeerd, dus er is geen totale
baat daarvan afkomstig.
Wat leidt naar de conclusie op [p. 104]: "Men kan zich wenden en keren zoveel men wil,
de uitkomst blijft dezelfde: worden equivalenten geruild dan ontstaat geen meerwaarde en
worden niet-equivalenten geruild dan ontstaat evenmin meerwaarde.
Circulatie of warenruil schept geen waarde."
Een belangrijke propositie bij Marx, iets waar je echt moet aan denken.
Circulatie creëert geen waarde. Waarde kan niet worden gecreëerd door op de markt te ruilen.
Het kan worden herverdeeld door marktruil, maar het kan niet worden aangemaakt
door marktruil, als de marktruil perfect concurreert.
Dit laat hem vervolgens zeggen:
'Oké, we hebben ook te maken met handelskapitaal en woekerkapitaal.'
En hij zegt: 'Ja, oké, handelskapitaal was een van de antediluviaanse vormen van kapitaal,
in het begin van de zestiende eeuw, zeventiende eeuw.'
En het handelskapitaal was inderdaad gebaseerd op het overtreden van de ruilwetten.
Op [p. 105] citeert hij Franklin: "Oorlog is roof, handel is bedrog".
Dus ja, handelaars bedrogen een groot deel van de waarde-wereld.
Ze stalen; roofzuchtige praktijken, enz.
Maar dat is een schending van de marktwetten
en de ruil zoals bedoeld bij de klassieke politieke economen.
Hetzelfde geldt voor woekerkapitaal.
En woekerkapitaal stelt het probleem
van Aristoteles’ onderscheid tussen economie,
voor Aristoteles ging dat over gebruikswaarden.
Waar Aristoteles over sprak, over chrematistiek, was
geldverdienen, en geldverdienen was smerig, slecht, enz.;
economie was goed omdat het ging over ruil van gebruikswaarden.
En dus hebben we hier een belangrijke kritiek.
Dan zegt Marx iets interessants op [p. 106]: "In het verloop van ons onderzoek zullen we zien dat zowel
het handelskapitaal als het rentegevend kapitaal afgeleide vormen zijn;
tegelijkertijd zal het duidelijk worden waarom zij, historisch gezien, eerder
opkwamen dan de moderne grondvorm van het kapitaal."
Wat hem tot hier brengt, is het volgende idee:
het kapitalisme moest aan de slag gaan.
Vanaf de zestiende eeuw speelde het handelskapitaal en woekerkapitaal
een cruciale rol bij de ontbinding
van de pre-kapitalistische machtsvormen; met name het feodalisme in Europa,
sommige dateren van vóór de staatsvormen.
Woekeraars leenden aan de landadel en de landadel kon niet terug betalen en de
landadel verloor het land.
Kooplieden die in het land geen geld konden verdienen gingen naar het buitenland,
en beroofden de rest van de wereld van
gebruikswaarden, kwamen terug, maakten veel geld.
Met dat geld begonnen zij een politieke macht te ontwikkelen,
waardoor ze, op een bepaald punt, de confrontatie en het vernietigen
van de macht van de grondeigendom konden aangaan.
Dus: een historisch verhaal over het ontstaan van het kapitalisme, daar alludeert Marx op.
En dat historische verhaal
heeft een zeer krachtige en belangrijke rol,
door handelskapitaal en woekerkapitaal.
Maar op een bepaald punt neemt de moderne industriële vorm van kapitaal het over.
En de industriële kapitaalsvorm heeft kooplieden nodig, en een intrestsysteem.
Maar dat systeem moet worden gedisciplineerd aan de behoeften van de industriële kapitaal.
Dus waar Marx het over heeft,
is een transformatie van de rol van het handelskapitaal en
woekerkapitaal, van ongedisciplineerdheid, die er is,
en allerlei schandelijke dingen doet,
niet-toelaatbaar volgens de marktregels.
Ze werden bedwongen en in
het kapitalistisch systeem gebracht, gedisciplineerd aan de eisen van het industrieel kapitaal.
Bijvoorbeeld, het historische onderscheid dat wordt gemaakt tussen woeker en rente.
Waar ging het bij Maarten Luther om?
Zijn stellingen aan de muur genageld, enz., zegde hij:
Rente is een eerlijk rendement op kapitaal.
Woeker werd verafschuwd, en zoals we weten, is het nog steeds zo dat rente
niet in overeenstemming is met de islamitische wet.
Maar wat we vaak niet weten is, dat de katholieke kerk een verbod op rente had
tot in de jaren 1840, 1850, zelfs tot de jaren 1860.
En rente …
rente werd rechtstreeks geassocieerd met prostitutie.
In het 19e-eeuwse Frankrijk, bijvoorbeeld, was dit een zeer gebruikelijke manier
van rechtse katholieken om erover te praten. Er is een prachtige cartoon die ik gebruikte
in mijn boek over Parijs, van de cartoonist Gavarni, ongeveer midden van de eeuw, waarin
een mollige dame poogt een oude heer te verleiden tot een investering in een huis.
En ze zegt tot hem:
'Je kunt zo veel investeren als je wilt, ik weet zeker dat je rendement heel goed zal zijn.
Wat je mij ook geeft, ik zorg ervoor dat je het terug krijgt met rente.'
En de arme man loopt gillend weg van dit soort dingen. Deze associatie met
investeringen in een lusthuis,
in 19e-eeuws Frankrijk, was erg sterk. Dus de
vraag naar de rol van intrest in relatie tot industrieel kapitaal is problematisch.
En het blijft problematisch en we kunnen vandaag dit verder overdenken
omdat er de vraag is:
In welke mate is het industrieel kapitaal heersend?
In welke mate is op dit moment het rentegevend kapitaal, het financieel kapitaal, controlerend?
Gedurende vele jaren in Groot-Brittannië, met name in de naoorlogse periode,
was er een strijd tussen de belangen van het industrieel kapitaal in Groot-Brittannië
en het financiële belang van Londen.
En als Londen financiële belang zouden worden gediend,
zou het vaak ernstig geschaad hebben aan het Britse industriële belang.
Het was Labour-premier, Harold Wilson, ongeveer in 1964/65, die de belangrijke beslissing
nam van Londen te bevoordelen ten opzichte van de industriële belangen.
En een van de resultaten was uiteindelijk de de-industrialisatie van Groot-Brittannië,
op dezelfde wijze
dat de toenemende macht van de financiële belangen in de Verenigde Staten samen valt
met een grote golf van de-industrialisering in de Verenigde Staten.
De grote vraag is dan: wie heeft de macht?
Maar waar het Marx om gaat is de situatie waarin,
wat hem betreft,
het industrieel kapitaal de sleutel was tot het begrip van hoe
meerwaarde zal worden geproduceerd,
hoe het zou gaan circuleren.
En industrieel kapitaal, daarom,
was de vorm van kapitaal waar hij zich op zou gaan concentreren,
maar hier schetst hij de historische rol.
Dus we komen terug, op [p. 106],
het laatste raadsel: "We hebben gezien dat de meerwaarde niet
uit de circulatie kan voortvloeien en dat bij
de vorming van meerwaarde iets gebeurt achter de circulatie om …",
dat is de occulte kant, oké, "dat in de circulatie zelf onzichtbaar is."
Onderaan de pagina: "Kapitaal kan dus niet uit de circulatie voortvloeien,
maar evenmin is mogelijk dat het kapitaal niet uit de circulatie zou voortvloeien.
Het kapitaal moet dus tegelijkertijd zowel binnen als buiten de circulatie ontstaan.
(…) De omzetting van geld in kapitaal moet worden ontwikkeld
op basis van de aan de warenruil immanente wetten," dat is het gelijkheidsbeginsel,
"zodat dat de ruil van equivalenten uitgangspunt is. Onze geldbezitter,
die nu nog slechts als kapitalisten-rups aanwezig is, moet de waren tegen hun waarde kopen,
hen tegen hun waarde verkopen, en er desondanks aan het einde van het proces meer waarde uithalen
dan hij er in stopte. Zijn ontplooiing
tot vlinder moet tegelijkertijd zowel binnen als buiten de sfeer van de circulatie plaatsvinden.
Dit zijn de voorwaarden van het probleem. Hic Rhodus, hic salta!",
[Hier is Rhodos, spring hier!] hier is de bal, bewijs het nu!
Dus dat is het op te lossen raadsel en bekijken we in het volgende hoofdstuk.
Laten we dus eens kijken naar de aan- en verkoop van de arbeidskracht.
En een retorische vraag gesteld hebbende
op het einde van het laatste [deel], iets als: van waar komt in hemelsnaam deze meerwaarde vandaan,
zegt hij meteen: wel, er is een
onmiddellijk antwoord en we gaan er rechtstreeks naar op [p. 107]:
"Om uit het verbruik van een waar waarde te halen, moet onze
geldbezitter zo gelukkig zijn binnen de sfeer van de circulatie,
op de markt, een waar te ontdekken, waarvan de gebruikswaarde zelf de bijzondere eigenschap bezit
bron van waarde te zijn, dus waarvan het werkelijke verbruik
belichaming van arbeid is, dat wil zeggen schepping van waarde.
En op de markt vindt de geldbezitter een dergelijke bijzondere waar:
het arbeidsvermogen of de arbeidskracht."
Nu komt Marx een groot onderscheid tussen arbeid en arbeidskracht te maken.
Arbeidskracht is het vermogen om waarde te creëren.
En natuurlijk weten we dat waarde maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd is.
Het belangrijkste idee is hier dat
de kapitalist een waar dient te vinden, en in het bijzonder de waar arbeidskracht,
die kan worden gekocht en verkocht op zodanige wijze dat absoluut zeker is
dat de arbeidskracht die aan de kapitalist wordt gegeven, groter is
dan de arbeid die nodig is om de arbeider te reproduceren.
Deze calculus gaan we krijgen.
Nu, een van de grote gevolgen van dit
is dat Marx van het kapitalisme een analyse gaat maken die niet gepaard gaat met
bedrog in de ruil.
Alle goederen, in deze analyse, gaan geruild worden tegen hun waarde.
Er is geen schending van de vereiste van equivalentie.
Dit is iets dat
sommige mensen wat vreemd vinden bij Marx. Hij zou gedacht hebben dat Marx zou hebben gezegd:
O, die mensen schenden de ruil, je weet wel, machtsverhoudingen, dat soort dingen.
Maar hier komen we terug op, denk ik, een van Marx'
centrale missies, dat is het ondermijnen van de klassieke politieke economie.
En de klassieke politieke economie, zoals ik voorstelde,
geeft voortdurend het verhaal dat als de wereld
zou bestaan gemaakt uit perfect functionerende markten,
dan zou iedereen beter af zijn.
En perfect functionerende markten gaan uit van een equivalentie in de ruil.
Dus zegt Marx: Oké, ik neem ook gelijkwaardigheid in de ruil aan.
Nu, betekent dit dat hij gelooft dat het kapitalisme zo is? Nee, niet noodzakelijkerwijs.
Dus hier begint hij te kijken naar de gehele verhouding tussen de
klassieke politieke economie en de realiteit op het terrein, en hij
pakt de klassieke politieke economie stevig aan in plaats van ze te proberen te beschrijven
naar de realiteit op het terrein.
Laat ons een perfect functionerende markteconomie veronderstellen.
Hij zegt: "Onder arbeidskracht of arbeidsvermogen verstaan wij het geheel van de
lichamelijke en geestelijke bekwaamheden, welke bestaan in het lichaam, in de levende persoonlijkheid
van een mens, en die hij gebruikt zo vaak
hij een of andere gebruikswaarde voortbrengt."
Maar aan verschillende voorwaarden moet worden voldaan
opdat de arbeidskracht een waar zal worden.
De eerste voorwaarde is dat de arbeider moet, zoals hij zegt op [p. 108],
"(…) De vrije bezitter van zijn arbeidsvermogen, van zijn persoon zijn.
Hij en de geldbezitter oontmoeten elkaar op de markt en treden met elkaar in contact als
gelijkwaardige warenbezitters,
die zich alleen daardoor onderscheiden dat de een koper,
de ander verkoper is, beide dus juridisch gelijke personen." Dus nogmaals, we gaan ervan uit dat
het recht oké zal zijn in dit alles
hetgeen niet noodzakelijk het geval is, maar Marx neemt het aan.
Dus "(…) de eigenaar van de arbeidskracht”, dat is de arbeider,
"haar steeds voor een bepaalde tijd verkoopt; (…)".
Hij overhandigt "(…) het aan de koper
voor een tijdelijk" [koper] "verbruik,
en derhalve niet door verkoop afstand doet van
zijn eigendom.
De tweede essentiële voorwaarde", op [p. 108],
is dit: "(…) dat haar bezitter in plaats van waren te kunnen verkopen
waarin zijn arbeid is belichaamd,
alleen de arbeidskracht zelf,
die slechts bestaat in zijn levende persoonlijkheid, als waar kan aanbieden."
Dit is Marx' versie van bio-politiek.
"Voor de omzetting van geld in kapitaal moet de
geldbezitter op de warenmarkt dus de vrije arbeider aantreffen;
vrij in de dubbele betekenis
dat hij als vrij man beschikt over zijn arbeidskracht als zijn waar en dat
hij; anderzijds, geen andere waren te koop heeft, geheel en al vrij is van alle zaken, die
voor de verwezenlijking van zijn arbeidskracht noodzakelijk zijn."
Dit is nu een interessante vorm van het begrip vrijheid.
De arbeider is vrij in de dubbele betekenis:
vrij om zijn of haar arbeidskracht te verkopen aan wie ook,
onder alle contractvoorwaarden, altijd controle over het eigen lichaam
als arbeider, als eigenaar van het eigen lichaam, we hebben hier niet te maken met slavernij,
hoewel natuurlijk slavernij nog steeds bestaat,
maar Marx heeft het over de vrije arbeider.
Maar ze zijn ook bevrijd van alle controle op de productiemiddelen.
Dus ze zijn vrij in die dubbele betekenis.
Dus elke keer dat ik George Bush *** praten over het brengen van vrijheid aan de wereld
denk ik: dit is waarover het gaat, hij wil iedereen vrij maken van alle controle op de productiemiddelen
Tegelijkertijd gaat hij ze veranderen in individuele eigenaars en loonarbeiders.
Dus de volgende keer dat je deze boodschap hoort,
over de bevrijding van de wereld,
herinner je dan wat Marx' definitie van vrijheid is, onder het kapitalisme.
En dan, als je werkelijk kijkt naar de
feitelijke politiek onder het regime van Bush, heb je een vrij goed idee dat inderdaad,
dit Marx' definitie is waar het vrijwel over gaat.
Het is nauwelijks een toeval dat de Coalition Provisional Authority in Irak,
ongeveer een jaar na de bezetting, daadwerkelijk wordt uitgevoerd en de
arbeidsrechten vrij maakt, dat soort dingen,
als centraal onderdeel van de Iraakse grondwet. Tegelijkertijd,
zoals ze zeiden, zou er geen belemmering voor buitenlandse eigendom en geen belemmering voor
financiekapitaal zijn, geen belemmeringen voor niets. Weet je, ze bevrijden het grondgebied met het
verlossen van mensen van elke vorm van betrokkenheid
met de controle op de productiemiddelen.
Dit brengt ons dan natuurlijk naar de historische vraag op [p. 109]:
"De geldbezitter intereseert zich niet voor de vraag, waarom deze vrije arbeider in de circulatiesfeer
tegenover hem komt te staan; hij beschouwt de
arbeidsmarkt slechts als een bijzondere afdeling van de warenmarkt."
Dit is waar we zien dat er sprake is van een historisch proces.
En Marx gaat verder met te zeggen: "En voorlopig interesseert die vraag ons evenmin. We houden ons
theoretisch aan dit feit, zoals de geldbezitter dat practisch doet."
Dan komt hij met een onmiddellijke kwalificatie:
"Een ding is echter duidelijk. Het volgt niet uit de natuur dat aan de ene kant geld- en warenbezitters
staan en aan de andere kant zij, die niets anders bezitten dan hun eigen arbeidskracht.
Deze verhouding berust niet op een uit de natuur voortvloeiende basis,
evenmin als op een maatschappelijke basis die aan alle historische perioden gemeen zou zijn.
Deze verhouding is kennelijk zelf het resultaat
van een voorafgegane historische ontwikkeling, de uitkomst van vele economische omwentelingen,
van de ondergang van een hele reeks oudere vormen van maatschappelijke productie."
Dan gaat hij verder: en de economische categorieën hebben een soortgelijke revolutie ondergaan.
Dat wat we verstaan onder arbeid
onder feodalisme is iets heel anders dan wat wij verstaan onder arbeid onder het kapitalisme.
Wat we begrepen als waren,
onderaan de pagina hier, maakt hij, denk ik, een heel belangrijk argument,
naar de onderkant van de [p. 109]: "Het optreden van het product
als waar veronderstelt een zo sterke mate van arbeidsverdeling
binnen de maatschappij, dat de scheiding tussen gebruikswaarde en ruilwaarde,
die bij de directe ruilhandel begint, reeds volledig voltooid is.
Economische maatschappijvormen, die historisch gezien zeer uiteenlopen,
hebben echter een dergelijk ontwikkelingsstadium gemeen."
Niet alle marktsamenlevingen zijn kapitalistische samenlevingen.
U kan geavanceerde marktsystemen hebben,
warenruilsystemen, die niet-kapitalistisch zijn.
Hij gaat dan verder, op de volgende pagina,
dat al die andere vormen voorlopers zijn, als je wilt.
Dus zegt hij op [p. 110]: "De historische bestaansvoorwaarden van het
kapitaal vallen beslist
niet samen met de circulatie van waren en geld.
Het kapitaal ontstaat slechts daar, waar de bezitter van productie- en bestaansmiddelen
de vrije arbeider op de markt aantreft als verkoper van zijn arbeidskracht;
deze ene historische voorwaarde omvat een wereldgeschiedenis. Het verschijnen
van het kapitaal kondigt derhalve een nieuw tijdperk aan in het maatschappelijk productieproces."
Wat hier mee gemoeid is, is dat
kapitaal niet kapitaal kan zijn zonder
dat er sprake is van een heel creatieproces van loonarbeid, proletarisering, dat eraan voorafging.
Dus het is niet alleen geld en
waren in hun geavanceerde vormen die nodig zijn. Ja, ze zijn noodzakelijk,
maar ook het andere element is nodig, die een wereldgeschiedenis insluit,
de creatie van een proletariaat, de creatie van loonarbeid
dat zijn arbeidskracht verkoopt als een waar.
Dus nogmaals is er dit historische element.
En we zullen dat nog zien op een andere manier.
De grote vraag die nu rijst is: wat vormt de waarde van de arbeidskracht?
En in de volgende passages zegt hij:
Wel, de arbeider moet bestaan, moet leven.
Dus je moet voldoende waren aanbieden
om de arbeider te laten leven.
Maar dat stelt meteen het probleem:
hoeveel waren heeft de arbeider nodig om te leven?
Een deel daarvan heeft te maken met de aard van
de arbeid die je eist van de arbeider.
Laat je ze heel hard werken, dan moet je ze beter voeden.
Zoals hij zegt op [pp. 110 tot 111]: "(…) bepaalde hoeveelheid menselijke spieren, zenuwen, hersenen (…) moeten worden vervangen.
Deze grotere uitgave vraagt om grotere ontvangst.
(…) De hoeveelheid middelen van bestaan moet dus voldoende zijn om het arbeidende individu
in zijn normale levenomstandigheden instand te houden."
Nu, normale toestand, wat is een normale toestand?
"De natuurlijke behoeften (…) verschillen naar het klimaat en de andere natuurlijke bijzonderheden van
een land. Aan de andere kant is de omvang van de zogenaamde noodzakelijke behoeften,
evenals de wijze waarop ze worden bevredigd,
zelf het resultaat van een historische ontwikkeling en hangt derhalve grotendeels
af van de trap van beschaving van een land,
in het bijzonder o.a. van de voorwaarden, waaronder
- en derhalve ook de gewoonten en de eisen waarmee - de klasse van vrije arbeiders zich heeft gevormd.
In tegenstelling tot de andere waren bezit de
waardebepaling van de arbeidskracht dus een historisch en moreel element.
Voor een bepaald land en in een bepaalde periode Echter is de gemiddelde omvang van de noodzakelijke
middelen van bestaan gegeven."
De waarde van de arbeidskracht is niet alleen een fysische grootheid.
Het is ook afhankelijk van de mate van beschaving van landen, afhankelijk van
de dynamiek van de klassenstrijd.
Het hangt af van wat mensen gewend zijn, het hangt af van het klimaat, het hangt af van
de aard van arbeid.
Met andere woorden, als we zeggen: wat is de waarde van de arbeidskracht?
Wat is de waarde van de arbeiders hun arbeidskracht?
We moeten we dit erkennen als
samengesteld uit meerdere bronnen.
En het is natuurlijk een ingewikkelde geschiedenis.
En het verschilt sterk van plaats tot plaats en van tijd tot tijd.
Maar, gaat hij verder,
in een gegeven situatie weten we wat die waarde is.
Nu is het interessant, als je kijkt naar
de hedendaagse samenleving. We hebben verschillende wijzen waarop er te beginnen is.
Er is, bijvoorbeeld, de 'armoedegrens' in dit land.
Wat is er nodig aan voeding, huis, kleding, reproductie … een gezin van vier.
Ik weet niet wat de hedendaagse cijfer is. Iemand? Iets van 17, 18.000
op een jaar? Zoiets.
»STUDENT: 18 en het verandert op dit moment. »HARVEY: 18 en het verandert op dit moment, bedankt.
In zekere zin zou je dus kunnen zeggen: wel, in deze maatschappij
hebben we daarover nog wat gegevens, in deze maatschappij is het zo. Maar als je in Ecuador bent,
wat zou in Ecuador de armoedegrens zijn?
Hoe zou het zijn in hedendaags Argentinië? Hoe zou het zijn in hedendaags China?
Het is duidelijk zeer verschillend in deze verschillende plaatsen.
Dus Marx aanvaardt: ja, het varieert overal,
en als de klassenstrijd er greep op krijgt,
dan pas verandert de bepaling, van wat de waarde is van de arbeidskracht.
En als de bourgeoisie schuld begint te voelen
en besluit te willen leven in een beschaafd land, waar er niet constant armoede voor hun deur is,
kunnen ze zeggen: wel, misschien moeten we iedereen opslag geven tot een bepaald
'beschaafd' niveau.
Er zijn dus allerlei krachten aan het werk
bij de bepaling van de waarde van de arbeidskracht.
Maar wat Marx gaat doen is dit te erkennen en dan zeggen: maar voor onze analyse
ga ik ervan uit dat het bekend is.
En die aanname, zegt: wij weten wat de data zijn.
En de data is verder flexibel omdat je ook
in rekening neemt een aantal kosten voor reproductie.
Omdat je niet zomaar de arbeider ’s nachts kan laten eten, zodat ze kunnen
terug komen de volgende ochtend. Weet je, je moet denken aan kinderen,
reproductie van de arbeidersklasse.
Je hebt ook te denken aan de kwaliteit van de arbeidskracht,
de vaardigheden, hoeveel je gaat besteden aan vaardigheden, dit soort dingen, wat is de waarde
van de vaardigheden enzovoort.
Dus wat we hier hebben, is bewegende data
die echter, waarvan we gaan zeggen,
omwille van de analyse, dat we weten wat het is.
Maar we zien meteen dat de arbeidskracht geen handelswaar is als ieder ander product.
Omdat er een moreel, cultureel, element van klassenstrijd meespeelt.
Nu kunnen er nog andere waren zijn, waar dit ook gebeurt.
Maar in het geval van arbeid is dit voorafgaand en fundamenteel
in het bepalen wat de waarde is van de arbeidskracht.
Daarom moet je er naar kijken in deze termen.
Verder is er nog een bijzonderheid aangaande de arbeidskracht als een koopwaar.
De kapitalist gaat naar de markt, koopt al deze waren en zet ze vervolgens aan het werk.
Maar in het geval van de arbeidskracht betaalt de kapitalist alleen
de arbeider nadat het werk gedaan is.
Dus in feite schiet de arbeider zijn arbeid aan de kapitalist voor,
in de hoop op het einde van de dag betaald te worden.
En in China, zoals we weten, ik weet het niet, 30 % van de beroepsbevolking in sommige landsdelen
krijgen niet eens hun loon.
Dus ze geven vooraf hun arbeid en ze krijgen hun loon niet op het einde van de dag.
En faillissement natuurlijk, is een manier waarop
je er ook mee kan wegkomen in dat land.
Er zijn allerlei eigenaardigheden met deze waar, dus wanneer we beginnen te praten
over de koopwaar 'arbeidskracht' moeten we haar eigenaardigheden erkennen.
Nu, wat is het dan dat zit in de waarde van de arbeidskracht?
Hier, denk ik, is de beste manier om dit te bekijken,
in feite dat is wat Marx beweert,
hoe de oorspronkelijke armoedegrens is gedefinieerd in dit land door Mollie Orshansky, ik denk dat het
in 1965 of iets dergelijks was,
en zij voor het eerst de definitie van armoedegrens maakte.
En de manier waarop het werd gemaakt was deze - ze stelden de vraag:
wat zijn de koopwaren, dat een gezin nodig heeft om te overleven,
hoeveel moeten ze betalen voor huisvesting,
hoeveel voor kleding, hoeveel voor voedsel,
hoeveel aan transport?
Ze telden de waarde van alle waren op
en de totale waarde van al die koopwaren
naar rato van een jaar, gaf je de armoedegrens.
met andere woorden het was een bepaalde marktkorf van noodzakelijke goederen bij
een gegeven levensstandaard op een bepaald moment.
Nu, is het interessant om terug te gaan
en te kijken naar de geschiedenis van wat er zou
moeten zitten in die marktkorf.
In 1965 hield men geen rekening met mobiele telefoons.
Zit het er nu in? Moet het er in?
Sommige items zijn er uitgevallen, sommige zijn er in gekomen.
En natuurlijk wat conservatief rechts doet, is zeggen: je hebt de verkeerde marktkorf gekozen,
en ze vinden een marktmand die je een armoedeniveau geeft van zestienduizend.
En als je links bent maak je dat het gaat om twintigduizend.
Maar het is een sociale bepaling.
Niettemin, het is gebaseerd op de waarde van de waren die de arbeider nodig heeft om te overleven.
Met andere woorden je stelt de definitie
van de armoedegrens en het minimumloon en de rest, of een menswaardig loon,
zelfs het idee van een menswaardig loon, bijvoorbeeld, is ongeveer
wat je nodig hebt om te overleven, wat zit in de
koopwarenmand vandaag, dat je nodig hebt om in de Verenigde Staten te overleven?
Dat is wat je gebruikt.
Dus de waarde van de arbeidskracht
wordt bepaald door de waarde van de koopwaren
die nodig zijn om de arbeider te reproduceren met een gegeven levensstandaard,
op een bepaald tijdstip en een bepaalde plaats.
Dat is hoe de waarde van de arbeidskracht wordt bepaald.
En dat is een bepaalde waarde op een bepaalde plaats en een bepaald tijdstip.
En je kunt ook zien hoe gevoelig het is
aan de veranderende waarde van waren.
Bv.: als noodzakelijke waren plotseling in waarde dalen, dan daalt de waarde van de arbeidskracht.
Ze bevat nog dezelfde koopwaren, maar de goederen zijn veel goedkoper, omdat
de industrieën die ze maken productiever zijn geworden.
En een van de redenen waarom de arbeidskosten in dit land laag zijn komt natuurlijk omdat
WalMart China schandalig exploiteerd.
Dus de marktmand is veel goedkoper dan ze zou zijn, indien men niet over
goedkope geïmporteerde koopwaren beschikte.
Dit is een van de redenen waarom, weet je, al deze dingen gaan over protectionisme
enz. Wat echt problematisch is.
Want als je echt de Chinezen dwingt om al die prijzen te herwaarderen,
of je begint met het tariferen van Chinese producten,
zou plotseling de waarde van al die goederen toenemen en zou men de arbeiders meer moeten betalen
om hen te houden op de levensstandaard waaraan zij gewend zijn.
Dit betekent dat de waarde van de arbeidskracht is vastgesteld op de markt
door deze processen van samenstelling van wat de waarde van arbeidskracht is in termen van de
waarde van de gebruikte waren.
Nu is hier een interessant element.
In welk circulatieproces zit de arbeider?
Ze zitten in het W-G-W circuit.
Ze beginnen met de waar 'arbeidskracht'
die ze gaan verkopen aan de kapitalist.
Ze krijgen geld.
En ze krijgen de hoeveelheid geld die nodig is voor de koopwaren die het mogelijk maakt
zichzelf en hun kinderen te reproduceren,
reproductie van de arbeidersklasse, zodat ze er voortdurend zijn.
Vrij als de vogels, vrij zoals altijd (gelach).
Interessante dynamiek hier:
de arbeider zit in W-G-W,
kapitaal in G-W-G. En dat onderscheid
zal van groot belang zijn voor het begrijpen van het resultaat van het raadsel
dat we hebben bekeken. Dus hij zegt, op [p. 114]:
"De gebruikswaarde die de geldbezitter bij de ruil verwerft …",
omdat in feite dat wat de kapitalist doet, het kopen is van de gebruikswaarde van de arbeidskracht.
Dus "De gebruikswaarde die de geldbezitter bij de ruil verwerft, komt pas tot uiting bij het werkelijke
verbruik, tijdens het proces waarbij de arbeidskracht wordt geconsumeerd."
Dat wil zeggen dat de kapitalisten de arbeidskracht gaan verbruiken in de productie.
"De consumptie van arbeidskracht vindt, evenals de consumptie van iedere andere waar,
buiten de markt of circulatiesfeer plaats."
Dus zegt Marx, "Laat ons daarom deze
luidruchtige, aan de oppervlakte gelegen en voor ieders blik
toegankelijke sfeer verlaten en de geldbezitter en bezitter van arbeidskracht
volgen naar de verborgen plaatsen der productie, aan de drempel waarvan te lezen staat:
'Verboden toegang voor onbevoegden'. Hier zullen we
niet alleen ontdekken hoe het kapitaal produceert, maar ook hoe het kapitaal zichzelf produceert."
En wie produceert het?
"Het geheim van de winstmakerij moet toch ten slotte onthuld worden."
Maar om dit te begrijpen moeten we de circulatiesfeer verlaten.
Zo zegt hij op [p. 115]: we moeten uit deze sfeer weg en vertrekken naar
"…een echt paradijs van de aangeboren mensenrechten. Hier heersen slechts vrijheid, gelijkheid,
bezit en Bentham."
Hij gaat dan verder en praat over de manier waarop "Vrijheid! Immers kopers en verkopers van een waar,
(…) handelen slechts uit vrije wil. Als vrije personen, gelijk voor de wet, sluiten zij contracten.
(…) Gelijkheid! Want zij staan slechts als Warenbezitters met
elkaar in betrekking en zij ruilen equivalent tegen equivalent.
Bezit! Want een ieder beschikt slechts over het zijne.
Bentham! Want elk van hen is het slechts om zichzelve te doen."
En hier zijn we weer bij Adam Smith.
Het enige dat hen samenbrengt "(…) is hun
eigenbaat, hun eigen voordeel, hun particulier belang.
En juist omdat een ieder zich slechts om zichzelf en niemand zich om een ander bekommert, werken allen -
dankzij een vooraf vastgestelde harmonie der dingen
of onder toezicht van een alwijze voorzienigheid -
slechts tot wederzijds voordeel, tot algemeen nut en in het algemeen belang."
Marx is een beetje ironisch.
"Bij het verlaten van deze sfeer van de eenvoudige circulatie of warenruil, (aan welke sfeer de
huis-, tuin- en keukenvrijhandelaar opvatting, begrip en maatstaf ontleent
voor zijn oordeel over de op kapitaal en loonarbeid gebaseerde samenleving),
lijkt het net of er al iets verandert (…)
De vroegere geldbezitter schrijdt als kapitalist vooraan en
de bezitter van arbeidskracht volgt hem als zijn arbeider;
de ene veelbetekenend meesmuilend en gewichtig,
de andere schuw, schoorvoetend,
als iemand die zijn eigen huid naar de markt heeft gebracht
en nu niets anders te verwachten heeft dan - gevild te worden."
Interessant punt hier.
Dit begrip van recht en vrijheid.
Wat Marx hier eigenlijk aan het doen is, in zekere zin, is erop te
wijzen dat de burgerlijke grondwettelijkheid zich geheel bezig houdt met marktverhoudingen.
En definities van vrijheid en recht daarop betrekking hebben. Maar
burgerlijke grondwettelijkheid heeft bijna niets te zeggen over wat binnen de productie gebeurt.
Wat gebeurt er binnen een fabriek?
En wanneer staten zich bemoeien met wat er binnen de fabriek gebeurt door het maken van wetgeving,
zoals OSHA, krijg je woedende kapitalisten.
Het is een schending van de eigendomsrechten.
Je wilt niet dat iemand nieuwsgierig is naar het interne productieproces.
Burgerlijke grondwettelijkheid heeft niets te zeggen over wat er in
het productieproces omgaat, helemaal niets te zeggen.
Ja, je kan proberen iemands marktverhoudingen te nemen en ze terug te brengen in …
… ze toepassen op de productiesfeer, maar dat is heel moeilijk om doen.
En dit, denk ik, is een fascinerend punt.
Omdat momenteel de politiek op dit moment precies gaat over vrijheid en rechten.
Geheel in overeenstemming met de burgerlijke visie op de wereld.
En Marx zegt iets als:
Ja, u kan een geweldige tijd hebben met Bentham,
begrippen van vrijheid en de rechten, al dat soort dingen, prive-eigendom enz.
Ik bedoel, dit is de neoliberale ethiek.
De vrije loop, het is de liberale theorie, de vrije loop, liberale wettelijkheid.
En wanneer er een revolutionaire beweging is, zoals is gebeurd in Portugal in de
jaren 1970, en ze proberen een grondwet op te stellen die in feite probeert om wetgeving te maken over
hoe de productie moet worden georganiseerd, werd de bourgeoisie volkomen gek.
Dat is iets wat je niet kan en niet moet doen.
En wat voor mij interessant is, is na te denken hoeveel
de politiek van de afgelopen dertig jaar dit eigenlijk vergeten is.
Hoeveel de politiek, met het hebben
van abstracte begrippen van mensenrechten en vrijheid en de andere rechten, dit soort dingen,
is eigenlijk praten over iets dat gaande is
extern aan het eigenlijke productieproces zelf.
Want wat Marx zegt is: je kan het geheim niet vinden hoe het kapitaal wordt geproduceerd
door simpelweg te kijken naar de markt.
Je kan zien dat er een koopwaar is, genaamd arbeidskracht,
die duidelijk het vermogen heeft om meer waarde te produceren, dan ze zelf heeft.
Maar om het geheim van de winstmakerij en de productie van het kapitaal te kraken
moet je in het productieproces gaan, moet je in het arbeidsproces gaan.
En kijken wat er gebeurt
in de fabriek, kijken naar wat er gebeurt in het arbeidsproces aan de productielijn,
het veld, agro-industrie, in de geest, in de
fabrieken en al die enorme complexen in China,
met duizenden en duizenden mensen die sokken maken enz., de dingen die we dragen.
Daar is het dat we moeten zijn.
En als we hiertoe niet bereid zijn, zullen we nooit vinden wat
het echte geheim is van het winstmaken.
Maar om dat te vatten moeten we begrijpen dat er een proletariaat dient te bestaan.
Proletarisering moet hebben plaatsgevonden.
En weer zegt Marx:
Kijk, ik ben niet van plan om hier te praten
over de manier waarop het proletariaat werd gevormd.
Eigenlijk, in Het Kapitaal, praat hij er over, maar het is in [afdeling 7]
waar hij zich bezighoudt met het onstaan van het proletariaat en de primitieve accumulatie.
Maar hier zegt hij:
Ik neem aan dat er een arbeidsmarkt is,
en het proletariaat is er al,
loonarbeid is algemeen verspreid, de waarde van de arbeidskracht is bekend.
Al die gegevens zijn bekend.
We gaan vervolgens een theorie construeren op basis van die redenering.
Opnieuw: er zijn veronderstellingen ingebouwd.
Hij neemt duidelijk, hier en elders, de stellingen van het liberalisme en de
stellingen van de klassieke politieke economie op.
Hij neemt hen op hun woord.
Hij wil dan laten zien, als je ze op hun woord neemt,
het geheim van het van winstmakerij niet op te lossen is,
tenzij je iets anders doet, dat is afdeling 3,
dat zal gaan over de productie van meerwaarde, van absolute meerwaarde.
Dus de volgende keer lezen we de volgende drie hoofdstukken.
Met bijzondere aandacht voor ongeveer de eerste 10 pagina's van [hoofdstuk 5], het arbeidsproces.
We hebben wat tijd voor algemene discussie over deze drie hoofdstukken.
Wil iemand een vraag stellen?
» STUDENT: (onverstaanbaar)
» HARVEY: Je kan die redenering maken, maar dan …
dat zal afhankelijk zijn van een historisch,
je weet wel, op historische gebeurtenissen die werkelijk gebeurd zijn.
We zullen zien dat enkelen worden beschreven in Het Kapitaal. Nu, Marx zienswijze is, dat
het ontstaan van een proletariaat echt begon in de veertien …
… dertiende/veertiende eeuw. Het was een lang, lang proces.
En je krijgt elementen van een loonarbeidssysteem,
dat ontstaat als er nog geen industrieel kapitaal is.
Er is zeker op een gegeven moment een agrarisch kapitaal dat zich roert en begint
te proletariseren op het platteland, loonarbeid,
omvorming van boeren naar loonarbeiders op het platteland door de privatisering van de grond.
Dus je begint elementen hiervan te zien. Dus ja, je kan zeggen dat er een co-evolutie is
van een opkomend proletariaat en een opkomende kapitalistische klasse,
maar de wijze waarop Marx dit toont, is dat
veel elementen van proletarisering voorafgaan aan de opkomst van de,
zoals het was, industriële vorm van kapitaal,
dat fundamenteel zal worden in de exploitatie
van de arbeidskracht in de productie, eind van de achttiende eeuw.
Tegen die tijd was er een uitgebreid proletariaat,
functionerend op allerlei manieren. Inclusief, terloops,
en dit is zeer belangrijk voor de Britse zaak, als een dienende klasse,
dat is een klasse van loonarbeiders
werkzaam als ondergeschikte bedienden en, je kent het, koetsiers en dat soort dingen,
voor een redelijk welvarende consumerende klasse. Dus er was een klasse van loonarbeiders,
verspreid en
aanwezig vóór het industriële kapitalisme het kon
gaan gebruiken. Dus, in zekere zin, dit was het ei en de kip
en de industrialisatie deed zich een beetje later voor.
Maar, om de loonarbeid te laten plaats hebben, moest er een soort van loonarbeidverhouding
zijn op het platteland, in de dienstensector enz.
En de dienstensector in Groot-Brittannië, bv.,
was erg groot en veel ervan was inderdaad zuiver loonarbeid.
Dat was niet een kapitalistische verhouding, dat was een soort meester-knecht verhouding.
» STUDENT: Het mensenrechtenbegrip zoals we dat nu kennen is meer … bestond niet op het moment dat Marx
schreef. Maar ik ben gewoon nieuwsgierig, omdat je iets heel snel zei, en ik probeerde het te begrijpen
toen je het had over noties van rechten en vrijheden, iets dat moest worden, moest
gericht worden, te evolueren binnen de productie in het productieproces. Een van
de meest gemarginaliseerde mensenrechten vandaag zijn economische, sociale en culturele rechten
die ik, toen ik las hoe hij het definieerde de werkelijke waarde van de arbeidskracht is …
… Ik bedoel … economische en sociale rechten gaan over het recht op een huis …
het is de strijd te bepalen en uittedagen
deze begrippen. Dus probeerde ik te begrijpen wat je suggereerde …
… dat Marx of u zelf,
dat alle begrippen … is dat … er al mee beginnen … ik bedoel …
uiteraard is het problematisch, ja, als je probeert om dingen binnen het systeem te definiëren zonder …
u zei dat alle mensenrechten zoals wij ze nu definiëren
niet het huidige systeem probeert uit te dagen,
dat het eigenlijk alleen maar een weerspiegeling is van de bourgeoisie …
» HARVEY: Het hangt er natuurlijk van af, waarover we praten, een van de
manieren waarop de klassenstrijd zich ontplooit, is het recht van de arbeid op een fatsoenlijk loon.
Een menswaardig loon,
recht op huisvesting en geneeskundige verzorging enz. Zo is er strijd op de markt
dat een heel belangrijke strijd is die gevoerd moet worden.
Het speelt een zeer belangrijke rol bij het bepalen van de waarde van de arbeidskracht en dus vanuit
het standpunt van het proletariaat, een erg belangrijke strijd, oké?
Dat is echter heel anders voor rechten en bevoegdheden die voortvloeien
uit de arbeid in het productieproces.
Er is veel bewijs voor, dat de hervormingen van de arbeidsmarkt gekomen door,
ik bedoel, de National Labor Relations Board, die werd opgericht in de jaren 1930, parallel met de
invoering van wetgeving die de vakbonden bevoegd maakten in de collectieve onderhandelingen
strategieën toeliet waardoor ze hun positie in de markt verbeterden.
En er was een wisseling van zeggenschap
op de markt en geen zeggenschap in het productieproces. In de jaren
1920 en 1930 was een van de wijzen waarop arbeiders
macht hadden in het productieproces, de vaardigheden.
En als je kijkt naar het aantal geschoolde
categorieën, bv. in de staalindustrie van de jaren 1920, was het enorm. Het betekende
dat een arbeider in een geschoolde categorie niet vervangen kon worden door een andere arbeider
uit een andere geschoolde categorie. M.a.w.:
Er was een flink arbeidersmonopolie als macht binnen het productieproces.
Wat de National Labor Relations Board deed was een aantal ervan te ontmantelen door middel van
bv. externe beslissingen over
vaardigheidsgeschillen binnen de productie.
En waartoe dit op den duur geleidelijk leide was het weerloos zijn van de arbeiders op hun productieplaats,
in tegenstelling tot hun macht op de markt.
Dus wat er in zekere zin gebeurde, was een wettelijke zet,
dat is bewust: laat de arbeiders behandeld worden zoals u wenst
op hun productieplaats. Laat hen meer te zeggen hebben op de markt.
Omdat in de jaren 1930 dit zeer belangrijk was voor
het probleem van de effectieve vraag.
Het punt is hier niet dat strijd om rechten,
over lonen en over de gezondheidszorg enz. niet relevant zijn, maar om te zeggen
dat ze fundamenteel verschillend zijn
van de strijd om de rechten op het punt van de productie.
En dat weerloosheid van de arbeiders in de productie
een echt probleem is. Ik bedoel, we zagen dat bv. in de mijnbouwtragedie in Idaho.
Waar mensen misschien een fatsoenlijk loon krijgen en misschien een goede gezondheidszorg hebben enz.,
maar als je in de put sterft, omdat ze niets gedaan
hebben aan het productieproces, en ze niet van plan zijn om er iets aan te doen,
want het kost te veel, dan heb je een andere wereld.
En ik denk wat Marx hier doet is het erop wijzen dat er twee verschillende arena's,
zijn, die zeer verschillen van elkaar.
En zou je je alleen concentreren op een
ten nadele van de andere,
je gaat kijken naar degene waarvan de bourgeoisie wil dat je er naar kijkt,
en waar de bourgeoisie graag onderhandelt. Omdat
het op het gebied van de wettelijkheid ligt en men advocaten kan huren, enz.
Natuurlijk is dat geweldig voor advocaten en de rest.
Maar dan, wat Marx zegt, macht wat betreft de productie.
Ik bedoel, bv. het recht van landarbeiders, werkende
met al die pesticiden.
Om te weten met welke pesticiden ze werken en wat de gevolgen voor de gezondheid zijn.
OSHA probeerde op een gegeven moment een systeem waar het verplicht was
voor elk belangrijk industrieel proces de lijst
chemicaliën waarmee men in het productieproces moest werken, te hebben,
met informatie over hun kwaliteiten. Waren ze kankerverwekkend?, Wat voor gezondheidsproblemen
zouden er kunnen komen, enz.
Natuurlijk zijn die allemaal verdwenen met Reagan en co.
Maar het punt is dat:
wat er in de productie gebeurt is eigenlijk
zeer essentieel voor wat er gebeurt met de arbeider,
en wat er gebeurt met hem aan de productielijn,
in welke mate hij zich verzetten kan tegen disciplinaire maatregelen aan de productielijn?
Is er intimidatie aan de productielijn? Wat gebeurt er?, dat soort dingen.
Dus het is nogal ingewikkeld.
Wel, wat Marx eenvoudigweg zegt, is dat het rechtsgebied
heel erg bekend is aan de bourgeoisie en daarom
spreken we er veel over en soms is het heel belangrijk, uiteraard
in termen van het bepalen van de waarde van de arbeidskracht,
de arbeidsomstandigheden enzovoort. Maar, we moeten kijken naar dat andere veld,
de versterking van de werkplaats.
En de taal der rechten is heel moeilijk toe te passen op dat punt.
Het gaat over machtsverhoudingen.
Over kennis en informatie en allerlei dingen van die aard.
Dus het is moeilijk om het te verwoorden in vereenvoudigde rechtstermen.
En in de mate dat de NGO's en co zich concentreren op de rechtentaal,
concentreren ze zich eigenlijk op de taal van het burgerlijke discours
waar progressieve dingen kunnen gebeuren.
Maar je beperkt nog steeds jezelf
door niet te kijken naar wat er gebeurt op het gebied van het productieproces.
En dat is waarvan Marx zegt dat je er ook moet naar kijken.
Je moet tegelijk kijken naar beide arena's.
Oké, we zijn wat over onze tijd, de wet van de temporaliteit treed binnen, de
maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd is voorbij, dus we zien ons volgende week.