Tip:
Highlight text to annotate it
X
» NEIL SMITH: Een van de treffende zaken over dit hoofdstuk was voor mij
altijd de enorm precieze wiskundige logica ervan.
Ik bedoel, het komt het dichtst tot een mathematische dialectiek.
En dat vermogen en die werkwijze is waarom Marx soms wordt gelabeld als een structuralist
» HARVEY: positivist! » NEIL SMITH: of zelfs een positivist, waarbij individuen niet meetellen enz.
Maar wanneer je dan bij hoofdstuk 10 bent aanbeland, "De arbeidsdag",
worden de limieten van dat soort analyse duidelijk.
Op een bepaald punt zie je Marx' eigen methode voortvloeien, hij zegt:
Bij gelijke rechten —het recht van de arbeider om
zijn arbeidskracht te verkopen en het recht van de werkgever
om die arbeidskracht te gebruiken— "Tussen gelijke rechten beslist de macht".
Welke verschuiving zie jij dus hier? Welke waarde heeft al die discussie rond
de arbeidsdag, lonen en tijd?
» HARVEY: Wel, ik denk dat hij daar echt het idee verbindt dat waarde
gaat over maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. En tijd wordt dus cruciaal.
Dit hoofdstuk gaat dus over tijd. Hij zegt: "Tijddeeltjes vormen de elementen van de winst",
en het vangen van andermans tijd wordt daarom fundamenteel
voor het kapitalisme. En hier komen we tot iets dat ik heel interessant vind.
Want we denken over tijd vaak als een natuurlijk fenomeen,
… het is er, weet je.
Maar Marx toont ons dat het eigenlijk verschuift met de dynamiek van een kapitalistisch systeem—
het kapitalisme creëert een bepaald tijdsgevoel.
Het creëert het idee van een arbeidsdag, een arbeidsweek, een arbeidsjaar, een arbeidsleven.
Het creëert dat idee, zodat de notie van temporaliteit eigenlijk sociaal gebouwd is.
En deze sociale constructie van tijd zegt plots dat tijd helemaal niet natuurlijk is.
We krijgen te horen wat tijd is, al die zaken over in- en uitklokken,
een boetesysteem als je te laat komt, omdat je het temporele regime geschonden hebt.
Dus je vindt hier veel over de temporele disciplinering van een maatschappij,
En een beetje over ruimtelijkheid, omdat veel hiervan zich binnen de fabriek afspeelt.
Dus het speelt zich af binnen de fabriek, … met de bellen …
Ik denk vaak: Dit is vreemd, waarom hebben universiteiten bv. een soort fabrieksregime?
De bel gaat en je zegt: Oké, deze wiskundeles zit erop, nu moet ik Frans gaan studeren voor een uur.
Het temporele regime van de universiteit is van zo'n soort,
en opleiding in tijdsdiscipline wordt cruciaal.
Zelfs op het onderwijzende niveau. Ik herinner me op een bepaald punt,
was er de gewoonlijke kwestie over de gebreken van universitair onderwijs van eerstejaarsstudenten.
Dus komen er mensen van Harvard naar Johns Hopkins om ons te vertellen wat we moeten doen;
en wat zeiden ze ons? Ze zeiden: Het eerste wat je moet doen in het eerste jaar
van een student aan de universiteit is hem tijdsdiscipline leren.
Dat is het belangrijkste. Hoe doe je dat? Je geeft papers op, en je accepteert
die niets als ze te laat zijn.
Dit is intellectuele productie! Jij en ik weten dat je op zo'n manier geen werk kan produceren.
Er is een grappig iets, ik had lange tijd op mijn bureau
een grappige letter naar Karl Marx van zijn uitgever in Leipzig,
waar de uitgever zegt: 'Geachte Herr Doktor Professor, het is ter onze attentie gekomen
dat u zes maanden overtijd bent met u manuscript van 'Das Kapital'. Als we de tekst niet binnen het komende half jaar ontvangen
zullen we iemand anders moeten aanstellen om het te schrijven.'
Het punt hier is dat dit hoofdstuk over de arbeidsdag gaat over
waarom het kapitalisme dit soort temporaliteit heeft, die radicaal verschillend is van pre-kapitalistische maatschappijen.
—hoe ze tijd organiseren; en je zou hopen radicaal verschillend van hoe
een socialistische maatschappij tijd zou organiseren. Maar temporaliteit is erg vastgezet in het kapitalisme
en het versnelt. Het gaat sneller, dus later in 'Het Kapitaal' zien we het fenomeen van versnelling,
intensivering. Waarom gaat kapitalisme altijd daarover? Dus we begrijpen iets over de logica
van het systeem en de logica van diens temporaliteit
door dat hoofdstuk; dat is een van de redenen waarom ik het zo'n geweldig hoofdstuk vind.
We gaan hoofdstuk [8 en 9] doen.
Hoofdstuk Acht: De arbeidsdag.
Ik heb eerder al opgemerkt dat Marx van stijl wisselt doorheen 'Het Kapitaal'.
Dit hoofdstuk is op een andere wijze opgesteld dan de voorbije hoofdstukken.
Het zit vol historische details en informatie.
Het maakt gebruik van een heleboel theoretische categorieën die we tot nu toe niet gezien hebben in de tekst.
Dit komt, volgens mij, omdat Marx hier geïnteresseerd is in het schetsen van een echte historische situatie
en een historisch verhaal, die beiden licht werpen op de fundamentele theoretische constructie
die hij heeft opgesteld, namelijk de waardetheorie.
Net zoals je ziet hoe de waardetheorie iets vertelt over de geschiedenis.
We hebben eerder al het verband tussen geschiedenis en theorie in deze tekst besproken, en dit is een goed hoofdstuk om eens
na te denken over hoe dat werkt. Maar het is wel duidelijk dat de geschiedenis die je hier gaat bekijken
één is die veel zaken betrekt die nog niet in de theorie aanwezig zijn.
Als je ze allemaal in de theorie aanwezig wilt hebben, dan moet je tot het eind van Volume 3 van Het Kapitaal gaan,
en er zelfs voorbij. Maar hier betrekt Marx ze, omdat hij een echt historisch verhaal wil vertellen.
En dit historisch verhaal gaat over de strijd om de duur van de arbeidsdag.
Hij begint met ons te herinneren, en ik denk dat het altijd erg belangrijk is om jezelf te herinneren, aan
het onderscheid tussen de arbeidswaardetheorie en de waarde van arbeidskracht.
De waarde van arbeidskracht is de waarde van een waar. Het is een waar, op sommige vlakken zoals andere waren,
maar zoals we eerder gezien hebben, op andere vlakken verschillend van de doorsnee waren
omdat het een historisch-, moreel- en beschavingselement bevat.
En zoals we zullen zien in dit hoofdstuk, komen die vragen over wat beschaafd is en wat niet, terug in beeld.
Dat gezegd zijnde is hij dan geïnteresseerd in het onderscheid of verschil tussen
wat arbeid produceert, de waarde die het produceert, en wat de waarde van die arbeidskracht is.
Hij construeert een simpele diagram aan het begin,
die zegt: 'Er is een vast niveau van de arbeidsdag' … of eerder: 'Er is een vaste waarde van arbeidskracht
en die vaste waarde van arbeidskracht wordt gemeten in de hoeveelheid uren die noodzakelijk zijn
voor de reproductie van het equivalent van de waarde van die arbeidskracht.'
Dat is dus bepaald. Zoals hij eerder zei, toen hij de waarde van arbeidskracht besprak:
'We weten dat het in de praktijk erg varieert, afhankelijk van het land waarin je je bevindt,
welk historisch moment, de beschavingsgraad van het land en de aard van de klassenstrijd, enz.
Maar in een gegeven situatie, weten we wat het is.' Dus we weten wat het is,
en arbeid werkt voor die duur die zijn arbeidskracht gaat reproduceren —en dan meer.
Dat is de surplus. En de grote vraag is: Hoeveel meer?
Hoeveel uren meer dan de bepaalde hoeveelheid die nodig is voor de reproductie van de waarde van de arbeidskracht?
En hierover kan men niet onderhandelen via de normale marktruilpraktijken.
Het is iets dat op een strijdvaardige manier opgezet is.
Dan zet Marx een gesprek in gang tussen de kapitalist en de arbeider.
En aan de kapitalist wordt gevraagd: Wat is een normale arbeidsdag?
En de kapitalist zegt: 'Wel, de arbeidsdag zou zo lang mogelijk moeten zijn, want ik koop
deze waar, arbeidskracht, en ik heb het recht om het zo lang te gebruiken als ik wil. En daarom
ga ik aandringen en zeggen: 'Ik wil hiervan zoveel als maar mogelijk is.'
Maar natuurlijk zijn er bepaalde limieten. Marx zegt dan onmiddellijk: 'Je hebt hier een vloeibaar element,
maar er zijn natuurlijk limieten, één ervan zijnde de fysieke limieten van de arbeidskracht.
Je kan niet meer werken dan 24 uur per dag. En vanwege puur fysieke redenen moet het minder zijn dan dat.
Er zijn ook sociale limieten, onderaan introduceert hij:
“De arbeider heeft tijd nodig voor de bevrediging van geestelijke en maatschappelijke behoeften, waarvan omvang
en aantal bepaald worden door het algemeen beschavingspeil."
Herinner je, dit beschavingselement in de waarde van arbeidskracht.
Dus dit beschavingselement komt erin. Hij zegt: “De variaties van de arbeidsdag bewegen zich dus binnen
de fysieke en sociale grenzen. Beide soorten grenzen zijn echter elastisch van aard… "
Op de volgende pagina—[159]—zegt hij: De kapitalist heeft zijn eigen mening… Als kapitalist”
—herinner je—“is hij alleen maar gepersonifieerd kapitaal. Zijn ziel is de ziel van het kapitaal.” Nogmaals, Marx is hier bezig
met rollen, niet mensen. “Het kapitaal heeft echter slechts één enkele levensdrang, de drang om in waarde toe te nemen,
om meerwaarde te scheppen…". Dus “kapitaal is gestorven arbeid, welke alleen tot nieuw leven kan komen…” —er gaan veel
vampieren, weerwolven en allerlei andere soorten persona geïntroduceerd worden—
“door als een vampier levende arbeid op te zuigen en die des te langer leeft naarmate er meer van wordt opgezogen.
De tijd waarin de arbeider werkt, is de tijd waarin de kapitalist de door hem gekochte arbeidskracht
consumeert. Verbruikt de arbeider zijn beschikbare tijd voor zichzelf, dan besteelt hij
de kapitalist. De kapitalist beroept zich dus op de wet van de warenruil.
Evenals iedere andere koper tracht hij uit de gebruikswaarde van zijn waar het grootst mogelijke nut te halen.”
“Maar plotseling verheft zich de stem van de arbeider,” en de arbeiders zeggen dit:
'Je kunt trachten het grootst mogelijke nut uit mij te halen, maar wat gebeurt er als dat mijn arbeidsleven verkort?
Ik vind dat niet eerlijk. Ik vind dat er een duur van de arbeidsdag zou moeten zijn die mijn leven
niet verkort.' In dit gesprek neemt de arbeider ook een positie in, die
gebaseerd is op de ruilwet. Het gaat hier niet over
de gebrekkige validiteit van het ruilproces. Marx zegt: 'Oké, beide kanten nemen aan
dat het ruilproces in orde is, dat het eerlijk is; gelijke tegenover gelijke .
We komen nu tot de situatie: Hoeveel gebruikswaarde gaat de arbeider geven?
En de arbeider zegt: 'Ik vind dat dit in strijd is met het contractenrecht
en de wet van de warenruil, als je mijn arbeidsleven verkort.'
Het resultaat hiervan, zegt Marx op pagina [161] : De kapitalist …
…staat in zijn recht als koper wanneer hij de arbeidsdag zo lang mogelijk tracht te maken
en —indien mogelijk— van één arbeidsdag er twee tracht te maken.
Aan de andere kant stelt de specifieke aard van de verkochte waar een grens aan haar verbruik door de koper
en staat de arbeider in zijn recht als verkoper wanneer hij de arbeidsdag wil beperken tot een bepaalde,
normale grootte. Hier zien we dus een antinomie, recht tegen recht, beide bezegeld
door de wet van de warenruil. Tussen gelijke rechten beslist de macht.
En op deze wijze toont in de geschiedenis van de kapitalistische productie de normalisatie van de arbeidsdag
zich als de strijd om de grenzen van de arbeidsdag — een strijd tussen
de gezamenlijke kapitalisten, dat wil zeggen de klasse van de kapitalisten, en de gezamenlijke arbeiders, dat wil zeggen de arbeidersklasse. ”
Dus eindelijk, op pagina [161], krijgen we klassenstrijd. Yes, we zijn er!
Er zijn een aantal interessante zaken omtrent dit argument:
Ten eerste, Marx beschouwt dit als een strijd tussen gelijke rechten, en als een machtsrelatie.
Als gevolg hiervan is Marx erg sceptisch tegenover 'rights-talk'.
Je kan dit probleem niet oplossen door rechtendiscours.
Je kunt het enkel oplossen door conflict, strijd.
En ook vandaag de dag moeten we, denk ik, het belang van dit argument erkennen
want er gaat veel rechtendiscours de ronde.
En ik vind het enorm interessant dat Amnesty International, die zich vooral bezighoudt met burgerlijke en politieke rechten,
af en toe eens zegt: 'We zouden dit graag uitbreiden naar de wereld van economische rechten.'
Maar het kan niet ver geraken zonder een kant te kiezen in de klassenstrijd :
ofwel kant het met kapitaal ofwel met arbeid. Daarmee geconfronteerd trekt Amnesty International
zich terug van de discussie. Want ze willen niet in die bepaalde politiek verwikkelde geraken.
Maar je ziet Marx' punt. Dat we hier eigenlijk een situatie hebben waarbij je de kwestie over wie juist of fout is,
niet kunt oplossen, je kan het niet doen op die manier,
via een discussie over rechten. En het hoofdstuk eindigt met een zeer sceptische uitspraak over
vage Magna Chartas over de universele rechten van de mens, in tegenstelling tot wat bereikt zal worden door klassenstrijd.
Het tweede punt dat Marx hierover zegt: "Tussen gelijke rechten beslist de macht."
Nu, macht kan hier simpelweg fysieke macht betekenen,
Maar dat is niet de hoofdgedachte van het hoofdstuk, het gaat om politieke macht,
om politieke prestaties, over de capaciteit om politieke macht te mobiliseren.
Dus we hebben het hier over macht, die ja, in extremis over
geweld enz. zal gaan. Maar we hebben het hier echt
over politieke organisatie, politieke strijd, klassenstrijd en alle instituties van klassenstrijd.
Daar zegt hij hier niet zoveel over, maar ik denk dat het desondanks geïmpliceerd is, dat wanneer
we op deze manier praten, we gaan zeggen: 'Deze kwestie gaat op deze bepaalde manier opgelost worden.'
Hier vinden we nu een interessant iets, en ik denk dat het een onmiddellijke commentaar verdient.
Door de zaken op deze manier opgezet te hebben, distantieert Marx zich van de normale processen
waarmee economen en politiek-economen over de wereld praten.
Het is denk ik fascinerend om jezelf de vraag te stellen, voor zij die een economie cursus gevolgd hebben:
Heb je gepraat over de duur van de arbeidsdag als zijnde een grote kwestie?
Het wordt genegeerd. behalve misschien in een arbeids-economie klas, ergens apart.
De algemene economische theorie houdt zich hier niet mee bezig.
Je kan doorheen de hele klassiek politieke economie lezen en je zal geen
discussie vinden over de klassenstrijd om de duur van de arbeidsdag;
Je kan John Locke lezen en je zult niets vinden over de duur van de arbeidsdag.
Maar wanneer je jezelf de vraag historisch stelt:
Is dit een belangrijk aspect van de kapitalistische geschiedenis geweest?
Is dat ook vandaag nog steeds een belangrijk iets
van wat er rondom ons gebeurt, voortdurend, strijd om de duur van de arbeidsdag,
en de werkweek, werkjaar, werkleven?
Pensioenleeftijden, vakantiedagen, al dat soort zaken.
Die dingen zijn constant aan de gang rondom ons.
Vanaf de 19de eeuw is dit een heel erg belangrijk aspect geweest van hoe
kapitalistische maatschappijen gewerkt hebben. En hier heb je Marx die er direct ingaat en zegt:
'Wat mijn theorie doet, is je onmiddellijk vertellen, waarom dat het geval is, en hoe. '
En in die zin zou je zeggen: De volgende keer dat een van jullie -als je het ooit doet- een economie cursus volgt,
waarom stel je niet eens vragen over de duur van de arbeidsdag en hoe die wordt bepaald?
En de mensen zullen naar je kijken en zeggen: 'Ik weet wat jij hebt zitten lezen.' En inderdaad,
zul je zeggen: Wel, als jullie daar in jullie theorie niet over kunnen praten, dan mis je
iets dat enorm belangrijk is in termen van de politieke economie van de wereld,
en we zouden erover moeten kunnen praten.
En Marx zegt natuurlijk: Dit is een van de eerste zaken die tot mijn attentie komt,
namelijk: er zal een strijd zijn om de duur van de arbeidsdag.
en dit gevecht is vitaal om te begrijpen hoe een kapitalistische maatschappij evolueert;
hoe het ontwikkelt; wie wint en verliest,
wie voor een tijdje wint, en dan later weer verliest, en wat er gebeurt wanneer
kapitaal elders gaat, waar ze een arbeidsdag kunnen opleggen
van 12 uur in plaats van 8 uur, i.p.v. 6 uur. Dit soort dingen wordt enorm belangrijk.
Dit is een van de eerste punten, denk ik, waar als je onmiddellijk het nut, de gebruikswaarde,
als het ware, van het concept van waarde zou onderzoeken,
je zou zeggen: één van de nuttige dingen hiervan is dat je je onmiddellijk focust op
dit probleem. En het doet dat op een bepaalde manier, die iets onthult,namelijk:
dit is geen marktuitwisselingsproces, dit een een klassenstrijdproces
Er zijn een aantal dissidente economische teksten door mensen zoals Joan Robinson, die wel
sommige aspecten hiervan in hun economische argument opnemen. Maar het zijn natuurlijk dissidente teksten
en ik ben er zeker van dat je geen enkele ervan onderwezen zal krijgen in de belangrijkste scholen van de VS
wanneer je inleidende economie studeert.
Marx wijst dan op iets anders, in de tweede sectie,
Hij zegt: 'Oké, de extractie van meerarbeid van één groep in de maatschappij
ten voordele van een andere groep is niet uniek aan kapitalisme.
De Etruskische theocraten deden het, de Atheners deden het, De Egyptenaren, de Azteekse keizers deden het.
Dus het idee van meerarbeid, die weggenomen wordt van een groep
en de eigendom wordt, of onder de controle komt, van een andere groep is helemaal niet ongewoon.
Maar er is een groot verschil tussen meerarbeid en meerwaarde.
En het unieke aan kapitalisme is dat het met meerwaarde begaan is.
En de meerwaarde wordt onttrokken uit loonarbeid. Zoals we in eerdere discussie over
de theorie van meerwaarde gezien hebben. Maar het zit zo: De loonarbeider kan het niet herkennen,
kan het niet duidelijk zien; het is gemystificeerd; het is verborgen achter de fetisj van de marktuitwisseling.
Dus zoals we de vorige keer gezegd hebben,
het is niet alsof er een bel rinkelt nadat je de waarde van je arbeidskracht gereproduceerd hebt,
en je dan zegt: Oké, nu werk ik gratis voor de kapitalist.
Marx introduceert hier in feite het idee dat het eigenlijk niet is alsof
dat deel van de dag voor de reproductie van arbeidskracht bestemd is, en dat deel voor de meerarbeid. In feite ga je elke 30 seconden
door dat soort 'meerwaardeproductie + reproductie' proces.
Dus je kan het niet zien. Nu, in andere maatschappijen kun het je natuurlijk wel zien.
Onder de horigheid, en Marx is met name geïnteresseerd in de herendienst,
en wat de herendienst doet.
En de herendienst is op zo'n manier geïntroduceerd, dat er, ja, een bepaalde hoeveelheid arbeid is
die je moet geven aan zij die de surplus beheersen. En je weet hoeveel dagen dat zijn.
En Marx maakt het punt dat die evolutie niet uit de horigheid kwam. Dat eigenlijk,
horigheid gevormd werd uit de herendienst, in plaats van vice versa.
De herendienst kwam in werking, en horigheid kwam eruit voort.
Dus we hebben hier niet te maken met een horigen gemeenschap, die vervolgens deze diens introduceert.
We kijken naar de herendienst die dan de horigheid produceert.
Dan stelt hij een heel interessante vraag, vind ik:
Wat gebeurt er als zo'n soort dienst
geïntegreerd wordt in een kapitalistisch systeem, die gaat om de productie van meerwaarde?
Wat is het grote verschil?
Het grote verschil is dit:
-dit argument is al eerder gemaakt-
Er is een limiet tot de accumulatie van gebruikswaarden.
Dus, als je slechts gebruikswaarden aan het creëren bent voor de heer, dan is er een limiet
tot de hoeveelheid die de heer kan absorberen, of geïnteresseerd is in het hebben ervan.
maar vanaf dat je het monetariseert en je erkent dat geld een vorm van sociale macht is
dan is er geen limiet.
Het resultaat hiervan, zegt Marx, is dat elk systeem van dit soort, die dan in contact komt met het gemonetariseerd
accumulatieproces van kapitaal, die in principe zonder limiet is, je immense druk
op die herendienst zet, en je enorm exploitatief wordt.
En dit is deel van zijn argument over wat er gebeurd is met slavernij in het Amerikaanse Zuiden.
Het is ook een argument die hij maakt in verband met de herendienst.
Hij duidt hier op iets interessant:
Op pagina [163] begint hij te praten over het 'Règlement Organique',
en hij praat over hoe dit 12 arbeidsdagen vereist.
Maar hier zien we iets anders aan de gang, dat kritisch zal zijn voor hoe we
de dynamica van kapitalisme verstaan. Die 12 arbeidsdagen worden niet noodzakelijk gemeten in 'dagen'.
Ze worden gemeten in hoeveel we theoretisch gezien in een dag kunnen doen.
Dus je neemt die hoeveelheid, en het blijkt dat het 36 dagen duurt om die 12 dagen arbeid te verrichten.
En dit gaat zo verder, en hij eindigt
door te zeggen op pagina [164] : ‘De twaalf dagen met herendiensten uit het Règlement organique,’ riep een Bojaar in zijn overwinningsroes uit,
‘beslaan 365 dagen per jaar!’ ". Er is hier iets waar ik uw aandacht op wil richten,
wat volgens mij heel belangrijk is, namelijk de temporaliteit. Wat is tijd?
Want wat de bojaar hier in feite doet, is het herdefiniëren van temporaliteit en herdefiniëren wat tijd construeert.
En de definitie van temporaliteit komt hier binnen in de discussie.
De kapitalistische definitie van temporaliteit is uniek tot het kapitalisme.
Inderdaad, het verwacht dat de arbeider 365 dagen per jaar werkt.
Vergeet die 12 dagen, het is gewoon 365 dagen per jaar.
Dat is wat je verwacht vanuit kapitalistisch standpunt. De arbeider zal zeggen: Ik wil vrijaf! Ik wil allerlei van dat soort dingen.
Dus dit hoofdstuk begint iets specifieker te praten
over hoe tijd geconstrueerd is en hoe het op een bepaalde manier genormaliseerd wordt. We komen hier later op terug.
Hier zien we het idee dat tijd op een bepaalde manier kan geherdefinieerd worden door een sociaal proces.
En die herdefiniëring is op zich een deel van een klassenproject.
Namelijk: deze herdefiniëring werd niet simpelweg gecreëerd door een of andere imperiale heerser,
het is een uitkomst van een klassenproject.
De herdefiniëring van temporaliteit is dus op zo'n manier gedaan, dat het die klasse bevoordeelt, die meerarbeid
en later meerwaarde, zal verkrijgen.
Vervolgens wisselt Marx van perspectief. In de volgende passage praat hij over
de tegenovergestelde neiging, niet die om tijd op zo'n soort manier te verlengen, maar om het te verkorten op een andere.
Hij introduceert het idee van de Engelse Fabriekswetten,
die, zegt hij, "zijn…een negatieve uitdrukking van dezelfde geeuwhonger.
Deze wetten beteugelen de drift van het kapitaal naar een mateloze uitzuiging van de arbeidskracht…" -die mateloze
uitzuiging van arbeidskracht is belangrijk tegenover de mateloze capaciteit om geld kapitaal te verwerven.
"…mateloze uitzuiging van de arbeidskracht; deze beteugeling was een door de staat opgelegde beperking van de arbeidsdag
en nog wel door een staat, die door kapitalist en grondbezitter werd beheerst."
Dan zegt hij: "Afgezien van een in omvang groeiende arbeidersbeweging, die dagelijks steeds dreigender vormen aannam,
werd de beperking van de fabrieksarbeid door dezelfde noodzaak voorgeschreven als waarmee de guano zich op de Engelse akkers ophoopte.
Dezelfde roofzucht, die in het ene geval de grond heeft uitgemergeld, had in het andere geval
de levenskracht van het volk in de wortel aangetast."
Dit is interessant. Een aantal interessante punten hier.
Ten eerste: Waarom zou een staat, geleid door de kapitalist en de landheer akkoord gaan om de duur van de arbeidsdag te limiteren?
En om dat te doen, buiten het feit dat er een meer bedreigende arbeidsklassebeweging was?
Wat Marx hier in feite gaat doen, is praten over de klassenrelaties tussen deze verscheidene groepen in de maatschappij
en hoe die klassenrelaties in deze strijd over de regulatie van de arbeidsdag, elkaar doorkruisten.
Hij introduceert hier ook onmiddellijk het idee dat kapitalisten die hun gang kunnen doen, waarschijnlijk té ver zullen gaan.
En als je zijn argumenten herinnert over rijkdom - niet waarde- de bronnen van rijkdom
zijn de aarde, belichaamt door te zeggen: "De aarde is de moeder en de arbeid de vader van rijkdom."
Dat zijn de twee basisbronnen van rijkdom.
En de kapitalisten die op zichzelf aangewezen zijn, zonder een regulerend regime, zullen waarschijnlijk beide vernietigen.
Ze zullen het milieu, de grondstoffenbasis vernietigen, en ze zullen de arbeidskracht
en arbeidersklassen vernietigen door super-exploitatie, tenzij ze in toom worden gehouden.
Hier is dus een element van klassenbelang, in het zichzelf intomen, en we zullen hier later op terugkomen.
Er is ook die erkenning dat je de zaken ook té ver kunt duwen,
zelfs aan de zijde van de kapitalistische klasse. Hoewel we in dit hoofdstuk,
dat erg weinig ontwikkeld zien, tot naar het einde van de periode waar Marx het over heeft.
Er is dan ook nog een ander element hier binnenkomend, namelijk de staat.
Nogmaals, we hebben hier nog geen theorie van de staat;
we hebben er een element van in het hoofdstuk over geld, omdat de staat absoluut noodzakelijk is voor de regulatie van geld.
Maar hier zien we de staat vanuit een andere dimensie inkomen.
En die is, lijkt mij, het meest duidelijk in voetnoot [46].
Namelijk: de staat heeft een belang in het hebben
van een arbeidersklasse, die voldoende gevoed en gezond is om ten oorlog te gaan.
En als ze allemaal zó ziek zijn en veel verbruiken enz.
en je hen in de strijd zet, dan gaan ze niet erg nuttig zijn.
De staat heeft dus een belang in het aanhouden van een basis die tenminste voldoet als gezond leger.
En dit wordt een bijzondere bezorgdheid doorheen de 19de eeuw.
Er werd een algemene verklaring geven over hoe het kwam dat het Duitse leger zo makkelijk
over het Franse leger heen rolde in 1870.
En die algemene verklaring was dat de Pruisische boeren veel beter gevoed waren dan de Franse.
Ze waren veel gezonder; en de Franse arbeidersklasse kon nog geen wapen dragen.
Dus er was deze bekommernis. En je kunt deze bezorgdheid ook in WO II terugvinden.
Toen mensen werden gerekruteerd
kwam men tot de ondervinding dat velen niet gezond genoeg waren om in het leger te gaan.
Dit gold voor Groot-Brittannië; ze hadden veel mensen uit de East-End,
armoedige gedeelten, die simpelweg niet fit genoeg waren om ten oorlog te gaan.
En tot zeker hoogte, leidde dat tot de opbouw van een consensus rond een meer socialistisch gerichte politiek na WO II.
Opnieuw, gedeeltelijk vanwege deze militaristische redenen, maar ook om andere.
Dus, deze kwesties rond super-exploitatie van arbeidskracht hebben enig resonantie.
En het is tevens op dit punt, dat Marx de figuur van de fabrieksinspecteur in zijn verhaal introduceert.
Marx had dit hoofdstuk niet kunnen schrijven zonder
de getuigenissen van de fabrieksinspecteurs. Hij steunt heel zwaar op deze inspecteurs.
Terwijl de kapitalistische klassen, die hij naar het einde vermeldt, enorm boos werden over al
de zaken die de fabrieksinspecteurs aan het maken waren.
Ze werden beschreven als 'commies' en 'reds' en gelijkend op de Conventie van de Franse revolutionaire periode.
Je moet hier opnieuw de vraag stellen: Waarom, in de afwezigheid van
politieke macht ten dele van de werkende klassen, heeft het parlement toch
een fabrieksinspectie opgesteld en waarom hebben die fabrieksinspecteurs de zaken erg hard gepusht?
Wanneer je kijkt naar hun getuigenissen moet je zeggen dat ze daar niet simpelweg stonden te staan,
al zeggend: 'Oh, ik ga me er niet echt om bekommeren'. Het is niet dat ze sukkels waren zoals
OSHA (Occupational Safety and Health Administration) nu geworden is onder Reagan en Bush
en de rest. Het is niet alsof ze niet bereid zijn dingen aan te klagen enz.
Ze klagen enorm veel zaken aan in hun literatuur.
Marx boort hier iets aan dat politiek gezien enorm belangrijk is
en hij vernoemd het slechts terloops; namelijk een gevoel van burgerlijk reformisme
die erg sterk was in de 19de eeuw in Groot-Brittannië. En dit gaat terug naar het idee 'wat is beschaafd?'
Wat is beschaafd?
De bourgeoisie waren werkelijk geschokt door de onbeschaafde situaties die ze in zagen in de fabrieken.
Ze waren geschokt door wat ze zagen als het immorele, ze waren geschokt door de arbeidsomstandigheden,
ze waren geschokt door al dit soort zaken. En er kwam zo een burgerlijke reformistische neiging,
ze was er, en ze was vrij sterk.
Je ziet het ook vandaag, wanneer mensen protesteren tegen sweatshop-arbeid,
vele van de protestanten zijn zelf geen arbeiders,
ze zijn middenklasse, bourgeois elementen die zeggen dat dit niet hoort,
dat we geen kleren horen te dragen, die gemaakt zijn door onbetaalde 14-jarige Guatemalteekse kinderen.
Dat is verkeerd.
Dus je vindt een aanhoudende geschiedenis van dat gevoel
van beschaafde moraliteit. Marx haalt hier deels voordeel uit
doordat de fabrieksinspecteurs namelijk van die positie kwamen, maar ze komen ook
uit een concrete geschiedenis van strijd, waar we zo meteen op in zullen gaan.
Vervolgens gaat Marx nader bekijken hoe de arbeidsdag eigenlijk bepaald wordt.
Hij haalt hieruit een cruciaal principe die ons terug verbindt met de waardetheorie.
En dit is het beste uitgeschreven op p. [168], waar hij praat over de manier waarop,
—dit zijn opnieuw de getuigenissen van de fabrieksinspecteurs—
kapitaal inwerkt. Hij zegt: "Deze ‘kleine diefstallen’ van het kapitaal ten nadele van de schaft- en rusttijden
van de arbeider worden door de fabrieksinspecteurs ook wel aangeduid
als kruimeldiefstallen van minuten, een paar minuutjes wegkapen of,zoals de arbeiders het technisch uitdrukken…
… knabbelen en krabbelen aan de schafttijden.
Men ziet: in deze sfeer is de vorming van meerwaarde door de meerarbeid geen mysterie."
En dan citeert hij iemand: ‘Tijddeeltjes vormen de elementen van de winst.’
Het idee dat tijddeeltjes de elementen van de winst vormen is belangrijk
omdat het suggereert dat kapitalisten een vitaal belang hebben bij elk moment
dat de arbeider in de fabriek is. Ze willen elk moment surveilleren, elk moment controleren.
Dat gaat terug op het feit dat waarde maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd is.
Vandaar, als de arbeider te vaak naar het toilet gaat, verliest de kapitalist waarde
en meerwaarde; als de arbeider te lang luncht of iets dergelijks,
dan betekent dat een verlies voor de kapitalisten, een verlies van meerwaarde.
Vandaar dat de kapitalist enorm begaan is met tijd en management.
De management van de tijd van de arbeiders.
En dit wordt een algemeen kapitalistisch principe, die overgaat in alle aspecten van de maatschappij.
Ik herinner me eens geïnstrueerd te zijn door een groep van vermoedelijk erg wijze Harvard professoren
over hoe je een klas van studenten leert hoe ze kunnen overleven aan de universiteit.
En het eerste principe dat ze voordroegen, en waar ze de meeste tijd aan besteedden,
was tijdsbeheer. En ik vroeg hen: 'Bedoel dat dit een fabriek is ofzo?'
— 'Nee, als ze hun tijd niet kunnen beheren (…) En als onderwijzer moet je ze
tijdsbeheer bijbrengen. Je moet hun tijdsbeheer overzien en als ze aan het falen zijn
moet je hen vertellen dat ze een probleem hebben met hun tijdsbeheer.'
Dit is nu een algemeen principe van de kapitalistische maatschappij geworden. Maar Marx praat hierover binnenin de fabriek;
hier is het cruciaal. Tijddeeltjes zijn elementen van de winst.
En dit betekent dat er een voortdurende druk is binnenin het kapitalistisch systeem om steeds meer en meer
die tijddeeltjes te vangen en te verzekeren dat die gebruikt worden.
Ik hou van die oude films uit de jaren '40 waar mensen de operator bellen en er een gesprekje mee hebben
en dan uiteindelijk tot het probleem komen, weet je.
Probeer vandaag de dag eens om een gesprek aan te gaan met een operator van AT&T.
Als ze geen bepaald aantal oproepen per uur weten te behandelen dan worden ze ontslagen.
En telkens als de benodigde quota van oproepen wordt verhoogd, is er minder tijd om te praten.
Dus als je een echt probleem hebt en erover wilt praten dan hangen ze op
omdat ze het zich niet kunnen veroorloven. Dit gebeurt! Ik heb het vorige week nog voorgehad.
Ik had een probleem met mijn telefoon. Ik probeerde om het opgelost te krijgen en niemand antwoordde. Nadat het iets ingewikkelder werd
hingen ze op en dan moest je opnieuw alle telefoonberichten doorlopen om ze opnieuw aan de lijn te krijgen en dan zeg je: 'Luister, ik bel nu al voor de derde keer…'
Dit is de wereld waarin we leven, waar tijddeeltjes de elementen van de winst vormen en dat is het enige dat telt.
Dus Marx verbindt hier dit idee, lijkt mij.
Tijddeeltjes vormen de elementen van de winst, dat is wat de arbeidswaardetheorie je vertelt
en dat is wat de meerwaarde-theorie je vertelt, dat gemobiliseerd zal worden in het productieproces.
Dit brengt hem dan tot het bekijken hoe dit in zijn werk gaat in verschillende gebieden
en ik ga er niet op in gaan hier. Het gaat hier over
de pottenbakkerij, lucifers, broodbakkerij, al dat soort zaken.
Dan heeft hij het over spoorwegongelukken en de manier waarop 30-uur voortdurende arbeid resulteert
in het maken van fouten.
Er is het voorbeeld van het spoorwegongeluk waar mensen voor die lange tijd hadden gewerkt en
waar zelfs de lijkschouwer dan zegt 'Wel, misschien had dat niet mogen gebeuren, maar…'
en dan is er het beroemde geval van "…Mary Anne Walkley, 20 jaar,
werkzaam in een zeer achtenswaardige hofmodezaak, welke gedreven werd door een dame met de gemoedelijke naam Elise.
De oude en reeds vaak vertelde geschiedenis werd nu opnieuw ontdekt:
deze meisjes werken gemiddeld 16 1/2 uur, tijdens het seizoen echter vaak 30 uur zonder onderbreking, waarbij zij,
als hun ‘arbeidskracht’ het dreigt te begeven, op de been worden gehouden door een tijdige toediening van sherry, port of koffie."
"Mary Anne Walkley had samen met 60 andere meisjes onafgebroken 26 1/2 uur gewerkt. Met z’n dertigen zaten zij in één kamer, welke nauwelijks 1/3
van de noodzakelijke kubieke hoeveelheid lucht bevatte; ‘s nachts moesten zij…met z’n tweeën één bed delen."
" ‘Mary Anne Walkley is gestorven door lange arbeidsuren in een te vol arbeidsvertrek
en in een te klein en te slecht geventileerd slaapvertrek.’ "
Sterven door overwerk is geen ongewoon fenomeen.
In dit geval,
Ik denk dat de lijkschouwer zei dat het apoplexie was, die misschien verergerd was door de arbeidsomstandigheden.
Ik kan de bepaalde term niet meer herinneren, maar in Japan hebben ze een woord voor het sterven door te hard werk [Karō***],
en er is een categorie in Japan —zij zijn bereid die te gebruiken,
wij in dit land gebruiken die categorie niet— zodat je naar de statistieken kunt kijken en zien
hoeveel mensen gestorven zijn door overwerk.
Als je de moeite doet om het te onderzoeken, denk ik dat je een belangrijke categorie zou aantreffen
in onze maatschappij. Hij eindigt het hoofdstuk met te praten over
de verminderde levensverwachting; iemand die sterft op z'n 37ste in plaats van z'n 50ste.
Levensverwachtings-tabellen zijn erg interessant.
In de staalindustrie in Baltimore in de jaren '70 bijvoorbeeld,
was de gemiddelde levensverwachting van de staalarbeiders 64, in contrast met de algemene levensverwachting van 72.
En als je het dan vergelijkt met de Afro-Amerikaanse gemeenschap, die een lagere levensverwachting heeft,
want vele staalarbeiders waren Afro-Amerikanen, zag je nog een verminderde levensverwachting
in die industrie. En we vinden hetzelfde terug in
andere werkgebieden zoals koolmijnen, enz. Dus dit hele vraagstuk rond
levensverwachting, sterven door overwerk, is een belangrijk element binnenin het systeem.
Dit leidt ons dan naar sectie 4, waar Marx het heeft over dag- en nachtarbeid.
En het punt hier, is een die we eerder al zagen;
namelijk het idee dat, eens de kapitalisten geld in machines en kapitaal hebben gewikkeld,
ze dat zo snel mogelijk terug willen. Namelijk: ze willen dat dit kapitaal 24 uur per dag in gebruik is.
Wat dan onmiddellijk leidt naar de noodzaak om arbeid 24 uur per dag beschikbaar te hebben. Hoe gaat dit in zijn werk gaan?
Het gaat gebeuren door een aflossingssysteem. En dit relaissysteem wordt een belangrijk aspect
van de mobilisatie van arbeid. En andermaal, dit kan op bepaalde manieren de stress, die samengaat
met bepaalde duurtijden van de arbeidsdag, verhullen. Je kan het systeem opsplitsen.
Mensen doen dan verschillende delen op verschillende tijden. En dit wordt ook een sterk druk,
waar de arbeiders weerstand moeten tegen bieden.
Dan komen we in sectie 5, die begint op p.[186], "De strijd om de normale arbeidsdag"
En deze strijd om een normale arbeidsdag brengt ons tot het trachten te begrijpen van
de dynamiek waarmee de kapitalist het arbeidsvraagstuk aanpakt.
Marx begint met te zeggen dat,
wat de kapitalist betreft, "Het spreekt dan ook vanzelf dat de arbeider tijdens zijn hele leven
niets anders is dan arbeidskracht
en dat derhalve alle, hem beschikbare tijd van nature en van rechtswege…" —merk op: van rechtswege—
"… arbeidstijd is en dus gewijd dient te worden aan de meerwaardevorming van het kapitaal."
"Tijd voor menselijke beschaving, voor geestelijke ontwikkeling, voor de vervulling van sociale functies, voor maatschappelijk verkeer,
voor het vrije spel van fysieke en geestelijke krachten, voor de zondagsrust… dit alles is beuzelarij!"
"Maar in zijn teugelloze, blinde drift, zijn weerwolfgeeuwhonger naar meerarbeid rent het kapitaal niet alleen de zedelijke,
maar ook de zuiver fysieke maximale grenzen van de arbeidsdag voorbij. Het kapitaal eigent zich de tijd toe voor de groei,
de ontwikkeling en de gezonde instandhouding van het lichaam.
Het kapitaal rooft de tijd, welke nodig is voor de consumptie van frisse lucht en zonneschijn.
Het kapitaal knabbelt aan de maaltijd; zoveel mogelijk tracht men de maaltijden in het productieproces zelf in te passen, …"
Voor diegene onder jullie die Charlie Chaplins 'Modern Times' gezien hebben,
herinner je je zijn grote parodie van te proberen eten terwijl hij in de machine zit.
"…zodat de arbeider als een zuiver productiemiddel spijzen krijgt toegevoegd, zoals kolen
voor de stoomketel of smeerolie voor de machines.
De gezonde slaap, nodig voor de verzameling, vernieuwing en verfrissing van de krachten, wordt door het kapitaal gereduceerd
tot zoveel uren verstijving als voor het weer in leven roepen van een absoluut uitgeput organisme onontbeerlijk is.”
“In plaats dat de normale instandhouding van de arbeidskracht de grenzen van de arbeidsdag bepaalt,
bepaalt omgekeerd de dagelijks zo groot mogelijke besteding van arbeidskracht
— hoe krankzinnig gewelddadig en pijnlijk het ook moge zijn — de grenzen van de rusttijd van de arbeider.
Het kapitaal vraagt niet…" —waarom zou het, immers?—
"…naar de levensduur van de arbeidskracht. Het kapitaal is uitsluitend en alleen geïnteresseerd
in het maximum aan arbeidskracht dat in één arbeidsdag vlottend kan worden gemaakt.
Dit doel bereikt het kapitaal door verkorting van de duur van de arbeidskracht,
zoals een inhalige boer de opbrengst van de grond verhoogt door het plegen van roofbouw op de vruchtbaarheid van de grond."
Marx zegt vervolgens in de volgende 2 paragrafen:
Op een bepaald punt, gaan zelfs de kapitalisten begrijpen dat het dom is om dit te doen,
dat je de bron van rijkdom en waarde aan het vernietigen bent.
Hij stelt voor, op p.[188], dat je daarom zou verwachten dat een rationele kapitalist…
Zoals hij zegt: "Het kapitaal schijnt dus in zijn eigen belang te zijn aangewezen op een normale arbeidsdag."
Dan gaat hij over om te praten over de slavenhouder, en zegt:
De slavenhouders bewaken hun slaven maar enkel wanneer het lastig is voor hen om vervangingen te verkrijgen.
Als het gemakkelijk is om de slaven te vervangen, dan kunnen ze hen simpelweg vermoorden en nieuwe kopen,
waarom zouden zij erom geven?
Op p.[188] zegt hij vervolgens: "Lees in plaats van slavenmarkt arbeidsmarkt,
in plaats van Kentucky en Virginia Ierland en de landbouwgebieden van Engeland, Schotland en Wales, in plaats van Afrika Duitsland."
Hier begint Marx het idee te introduceren dat een arbeidssurplus een cruciale rol te spelen heeft in de werking van deze dynamiek.
Eerst praat hij over de manier waarop een arbeid surplus of "overtollige bevolking" in het Britse Zuiden werd gestuurd naar het Noorden
met de goedkeuring van de opzichters van het 'Armenwezen'.
Anders gezegd: Men had arbeid in het Noorden nodig, er waren mensen in de landbouwgebieden in het Zuiden, ondersteund door
het 'Armenwezen'. Vanaf dat die mensen op de lijst van het Armenwezen stonden, verzamelde de opzichters hen
en werden ze naar het Noorden gestuurd om in de fabrieken te werken.
Dit leidt dan, op p.[190], tot een heel belangrijk argument:
"In het algemeen leert de ervaring de kapitalist dat de overbevolking bestendig is,
dat wil zeggen overbevolking in verhouding tot de onmiddellijke behoeften van het kapitaal voor de vorming van meerwaarde,
ofschoon de stroom van deze overbevolking wordt gevormd door wegkwijnende, vroeg stervende, elkaar snel verdringende,
om zo te zeggen onrijp geplukte mensengeneraties."
"Aan de andere kant leert de ervaring de intelligente waarnemer hoe snel en diep
de kapitalistische productie de kracht van het volk aan de wortel heeft aangetast,…"
Dan heeft hij het over "…hoe de degeneratie van de industriële bevolking
slechts werd vertraagd door een onophoudelijke absorptie van natuurlijke elementen van het platteland…"
Dit thema van een arbeidsoverschot is kritisch.
Het gaat steeds opnieuw terugkomen doorheen Het Kapitaal.
Dat, enkel wanneer je een groot arbeidsoverschot hebt, je in een positie bent om de bestaande arbeiders te tuchtigen,
en ze ook te verplaatsen wanneer nodig, met relatief lage lonen.
Marx zegt vervolgens dat het gevolg hiervan, in een situatie waar er een dergelijk bevolkingsoverschot bestaat,
de kapitalisten een simpele manier van denken hebben. Zoals hij aangeeft op p.[191]:
"Après moi le déluge! (na mij de zondvloed!) is de leuze van iedere kapitalist en van iedere natie van kapitalisten.
Tenzij het wordt gedwongen door de maatschappij, houdt het kapitaal geen rekening met de gezondheid en de levensduur van de arbeider.
Op de klachten over fysiek en geestelijke verval, vroegtijdige dood, marteling door overmatige arbeid antwoordt het kapitaal:
Waarom moet deze kwelling ons kwellen, als zij ons genot (de winst) vergroot?
Over het algemeen is dit ook niet afhankelijk van de goede of kwade wil van de individuele kapitalist.
Ten gevolge van de vrije concurrentie vormen de immanente wetten van de kapitalistische productie voor de individuele kapitalist externe, dwingende wetten."
Hier heb je ook een belangrijk thema, wat Marx de dwangwetten van de concurrentie noemt. Individuele kapitalisten hebben geen keuze;
Als ik een individueel kapitalist ben, en ik wil aardig zijn tegen mijn arbeiders, ze veel betalen, ze slechts 6 uur per dag laten werken,
en ik concurreer tegen iemand die zijn arbeiders heel weinig betaald en ze 12 uur per dag laat werken,
hoe kan ik dan ooit zaken blijven doen?
Zoals Marx hier zegt, het maakt niet uit of je nu een aardige kapitalist bent, of een verschrikkelijke, sadistische kapitalist.
Je gaat allen naar hetzelfde niveau moeten neerdalen
omdat de dwingende competitiewetten jullie daartoe drukken.
En dit thema van de dwingende competitiewetten als een mechanisme
die individuele kapitalisten disciplineert gaat erg belangrijk worden in de rest van het boek.
Dit leidt dan naar de volgende sectie, waar hij zal praten over de totstandkoming
van een normale arbeidsdag, als resultaat van eeuwenlange strijd tussen de kapitalist en de arbeider.
Hij begint, met wat voor mij een heel interessant punt is,
dat de oorspronkelijke wetgeving over de duur van de arbeidsdag
poogde om de arbeider het idee van een genormaliseerde arbeidsdag te doen aanvaarden.
En hij gaat terug naar de Statute of Labourers uit 1349, en volgt die legislatuur verder door.
Hij heeft het hier over de socialisatie van loonarbeid
aan een disciplinair regime, rond de notie van temporaliteit.
En de geschiedenis die hij hier vertelt is interessant omdat het aanduidt dat dit niet evident was.
Het vergde erg veel staatsactie,
de meeste mensen die met loonarbeid geconfronteerd werden zeiden dat je beter af was als bedelaar of landloper,
of actief in de misdaad enzovoort.
Dus het vergde de tussenkomst van de staat, die dan de mensen oppakte die zich niet als goede
loonarbeiders gedroegen en ze publiekelijk afranselde of ze in de stocks staken of gruwelijke dingen met ze deed
zodat ze absoluut duidelijk maakte dat de enige manier om echt te overleven
als je landloper was, was om loonarbeider te worden.
En dat een loonarbeider worden, inhield dat je een bepaald tijdsdiscipline accepteerde.
Een van de meest interessante plaatsen waar je zoiets uitgedacht ziet is bij de koloniale administrateurs.
Steeds opnieuw zeggen ze: 'Het probleem met die mensen is dat ze geen tijdsdiscipline kennen.
Ze werken een aantal uren, en dan verdwijnen ze weer,
als ze eens een weekje werken denken we dat ze in orde zijn, maar dan verdwijnen ze weer. We kunnen ze niet hier houden.'
Er is uitgebreide literatuur in de koloniale vestigingen over welke tribale groepen
vatbaar waren voor tijdsdiscipline en welke niet, welke je makkelijk kon disciplineren
en welke je met de zweep moest laten gehoorzamen.
En een van de grote kwesties voor koloniale administrateurs was precies dit tijdsdiscipline
en wat hier zo in interessant aan is, is de manier waarop de notie van temporaliteit
genormaliseerd moest worden en de arbeiders genormaliseerd moesten worden.
En dit is een algemeen aspect van de maatschappij geworden. We accepteren allen een bepaalde vorm van tijdsdiscipline.
We denken: 'Oké, goed, deze 9-5 job' of 'Oké, ik moet op school zijn om dit uur en kom er weer uit om dat uur'.
Je zou het niet tolereren als je docenten speeches gaven zoals Fidel Castro, die 12 uren lang duren.
Je zou naar de klok beginnen kijken… 8:30 … kijk naar de klok… De tijdsdiscipline kickt in en je weet dat we het allemaal genormaliseerd hebben.
En op die manier construeert het ons leven en hebben we die normalisatie allemaal geaccepteerd. Maar Marx heeft het hier over een wereld waarin dat niet het geval was.
Waarin deze tijdsdiscipline nog niet geaccepteerd was. En het vergde veel geweld en sociale druk.
En die sociale druk werd georganiseerd via de staat maar tevens door allerlei andere instituties,
en ook gedeeltelijk door de erkenning, zoals Marx zegt naar het eind van dit hoofdstuk toe,
dat kapitalisten eigenlijk erop staan dat je de mensen niet te veel hoort te betalen
want als je ze teveel betaalt zouden ze geen 6 dagen werken, ze zouden er maar 5 werken.
Dus als je ze minder betaalt, dan zouden ze werken. Want arbeiders zijn inherent lui,
Ze willen niet naar hun werk, ze willen geen volledige week in de koolmijnen nederdalen,
ze willen iets anders doen.
Er was een enorm arbeidsdiscipline probleem in Frankrijk, er was namelijk iets genaamd 'blauwe maandag'
toen de artisanale klasse op zondag zo dronken werd, dat ze op maandag helemaal niet kon werken.
Dus er werd niets gedaan op maandagen. Dus kwamen er pogingen om hen van die gewoontes weg te sturen.
En ordehouders zouden dan komen en praten over
de onzedelijkheid van 's zondags dronken te worden en ze trachtten
de familie idealen te mobiliseren enz. tegen de mannen die zich toen ladderzat dronken.
Bleek dan dat het niet enkel de mannen waren, ook de vrouwen werden dronken, wat dan nog als erger beschouwd werd
door de bourgeoisie. Er zijn dus enorme vragen rond arbeidsdiscipline in de 19de eeuw
en Marx duidt hier op die problemen, lijkt mij.
Hij heeft het dan over de institutionele regelingen en die zijn erg interessant.
Hij zegt dat het niet enkel algemene aanvallen zijn, maar dat er
ook specifieke instituties zijn, en in het bijzonder, wat hij op p.[197] het "ideaal werkhuis" noemt.
" ‘Van een dergelijk ideaal werkhuis moet men een huis der verschrikking maken
en geen asiel voor armen, waar ze overvloedig gevoed, warm en goed gekleed worden en waar ze slechts weinig arbeid verrichten.’
‘In dit ideale werkhuis zullen de armen 14 uur per dag werken,
waarbij de geschikte tijd voor maaltijden op zo’n manier is toegestaan dat er 12 netto arbeidsuren overblijven.’ "
Dan op het eind: "Het ‘huis der verschrikking’ voor paupers, waarvan in 1770 de ziel van het kapitaal nog droomde, ontstond een aantal jaren later
in de vorm van een gigantisch ‘werkhuis’ voor de manufactuurarbeiders zelf. Men noemde het: fabriek.
En dit keer verbleekte het ideaal bij de werkelijkheid.”
Het is interessant om hier eens na te denken over de manier waarop iemand zoals Foucault, bijvoorbeeld,
praat over de disciplinaire apparaten die in de 17e en 18e eeuw tot stand gekomen zijn,
als een geïntegreerd deel van de vorming van een zelfdiscipline in onszelf, waardoor 'governmentality' zoveel makkelijker werd voor de bourgeois staat.
En wat Foucault doet is op vele manier dit hele idee hier, uitbreiden
door boeken zoals 'Waanzin en beschaving', 'Geboorte van de kliniek' en vooral 'Discipline, toezicht en straf'.
Het is interessant hoe Foucault vaak gezien wordt als antimarxistisch.
Hij was tegen de maoïsten, trotskyisten en tegen de Communistische Partij,
maar het is heel duidelijk wanneer je Het Kapitaal leest en die werken leest, dat Het Kapitaal zijn startpunt is.
En die Franse intellectuelen beginnen vanuit een goed begrip hiervan en dit is de soort passage die,
volgens mij, Foucault neemt en dan zegt: 'Oké, dit kan ik uitbreiden'.
Ik moet zeggen, toen ik de eerste keer de literatuur van Foucault las, zag ik het helemaal niet tegengesteld tot Marx.
Ik vond het een uitbreiding, een verdieping met enige transformatie,
maar ik zag het als een geweldige manier om te denken over de soort kwesties
waar Marx hier over praat. De creatie van een disciplinair apparaat
van socialiseringsdruk, institutionele regelingen.
In Foucaults geval: de panopticums, asielen en werkhuizen, die allen deel worden van
dit disciplinaire apparaat die ons tracht te normaliseren om ons zo een bepaalde temporaliteit,
een bepaald disciplinair apparaat te accepteren als integraal deel van ons dagelijks leven.
Dit is volgens mij een belangrijk element en ik denk dat het belangrijk is om Foucault naast dit te lezen,
en te begrijpen hoe Foucault dit thema uitbreidt en hoe hij zich later
meer scheidde van Marx zijn werk hier.
Maar Foucaults vroege werken zijn zeker en vast een elaboratie van veel van deze ideeën, eerder dan een disputatie ertegen.
We zullen hier stoppen om een korte pauze te nemen
en het hoofdstuk dan verderzetten.
Marx geeft een overzicht van de strijd om de duur van de arbeidsdag
in Groot-Brittannië van de jaren 1820 tot '50, '60.
Ik ga deze dynamiek niet in al te veel detail vanuit de tekst bespreken.
Maar ik ga de achtergrond van dit verhaal trachten te verduidelijken.
In de jaren 1820 in het bijzonder, had je in Groot-Brittannië een politieke machtsstructuur
die gedomineerd werd door een agrarische aristocratie met landelijke belangen.
Tegelijkertijd had je een rijzende bourgeoisie, deels handelaars maar in toenemende mate industrieel,
in de industriële districten. En van daaruit zag je het belang van wat je
de 'Manchester school van economisch denken' zou kunnen noemen die geassocieerd is met de opkomst
van de katoenindustrie als belangrijke kracht in de industriële productie maar ook in het Britse politieke en economische leven.
Die industriële interesses en de industriële bourgeoisie zijn relatief ontkracht
t.o.v. de landadel.
En ze begonnen vrij hard te drukken om meer democratische macht te krijgen.
Een van de manieren waarop de landadel domineerde was door een systeem genaamd 'rotten boroughs',
voor degene onder jullie die weten wat dat is,
je had een plaats met een lage bevolking die één of soms drie parlementsleden voortbracht
en dat bevond zich op landelijk eigendom of in de 'pocket' van —ze werden 'pocket boroughs' genoemd—
een of andere landaristocraat die op de verkiezingsdag
5, 7 of 20 vazallen nam en die hem dan het parlement instemden.
En op die manier werd de parlementaire meerderheid behouden.
Dus er is een beweging richting hervormingen om van die 'rotten boroughs' en andere zaken
af te raken.
Die beweging kreeg bepaalde burgerlijke steun.
En het kreeg ook een bepaalde hoeveelheid steun vanuit de arbeidersklasse.
En de industriële bourgeoisie was in feite erg geïnteresseerd om populaire steun
van de arbeidersklasse aan te trekken.
Politiek gezien was de arbeidersklasse gesplitst in een artisanen groep, die erg geletterd was, autodidact was,
en dan een ***, agrarische basis, die niet geletterd was en dus ook niet autodidact.
En de industriële bourgeoisie was met name geïnteresseerd in het verkrijgen van de steun van de artisanen
in haar programma voor parlementaire hervormingen.
Waarin werd beoogd dat je een meer democratische overheid zou krijgen,
waarin werd beoogd dat er bepaalde hervormingen zouden worden geïmplementeerd,
waaronder legislatie die de ergste aspecten van industriële arbeid zou beperken.
Dus er was een voorstel voor fabriekswetten enzovoort.
Wel, die geweldige hervorming werd eindelijk doorgevoerd, de grote hervorming van 1832,
die door de arbeidersklasse al snel tot 'het grote verraad' werd omgedoopt.
En 'het grote verraad' was eerst en vooral:
de hervorming van het kiessysteem gaf geen aanzienlijke macht binnenin de arbeidersklasse.
In feite verwijderde ze slechts de kunstmatige macht van de landadel
en gaf steeds meer macht aan de industriële bourgeoisie en die delen van de middenklasse die
aanzienlijk vermogen en bezittingen had.
Het werd dus een hervorming in het voordeel van de bezittende klassen. En de bezittende klassen keurden onmiddellijk
een heel erg zwakke fabriekswet goed, een die helemaal niet van groot belang was.
En dat was gedeeltelijk de reden waarom de arbeiders zelf erg gedesillusioneerd raakten met
hun alliantie die ze hadden (kunnen hebben) met de industriële bourgeoisie, en ze begonnen tegen de industriële bourgeoisie in te gaan.
Maar de industriële bourgeoisie had nog iets anders op haar agenda staan, namelijk het reformeren van de 'Corn Laws'.
'Corn' in het Engels is tarwe (wheat).
En dit betekende dat de tarieven op geïmporteerde granen heel scherp zouden dalen.
Omdat dit in het belang van de industriëlen was.
Want goedkoop graan betekende goedkoop brood, en dit betekende lagere lonen.
Ze gingen naar de arbeidsklasse en vroegen: 'Zijn jullie geïnteresseerd in goedkoop brood?'
Tegen die tijd had de arbeidsklasse al ingezien dat goedkoper brood misschien ook lagere lonen inhield.
Ze waren al wat achterdochtig geworden. Maar de industriëlen trachtten opnieuw om de arbeidsklassen te mobiliseren
rond de afschaffing van de tarieven op geïmporteerde granen.
Het probleem daarmee is, dat wanneer je dat afschaft, je ook veel macht van de landadel in Groot-Brittannië vernietigt.
M.a.w.: hun agrarische belangen waren heel erg bedreigd.
En ze waren enorm nijdig, mild gezegd, op de industriële bourgeoisie en wat die aan het doen was.
Een van de manieren waarop de landadel terug trachtte te slaan tegen de industriële bourgeoisie
was door een houding van de 'Noblesse oblige' aan te nemen t.a.v. de arbeidersklasse en
te zeggen: 'Weet je, wij zijn niet diegene die jullie die afschuwelijk dingen aandoen in de mijnen
en de fabrieken enz. We gaan jullie proberen helpen met die fabriekswetten.'
Dus begonnen ze een verbond aan te gaan met de arbeidersklasse om druk te zetten op de fabriekswetten.
En daaruit kwam gedeeltelijk de progressieve beweging van de jaren 1840 voor de regeling
van regulatie van de fabriekswetten.
Aanvankelijk werd veel hiervan opgenomen
met een morele basis, die vooral bezorgd was om de tewerkstelling van vrouwen en kinderen.
En hieraan was het eerste deel van de onrust toegewijd.
Marx duidt op dit complexe steekspel
van klasse-allianties, de shift van de klasse-alliantie tussen de arbeiders en de industriëlen om
de hervormingswet erdoor te krijgen, tot de alliantie tussen de landadel en de arbeiders.
En naarmate onafhankelijke arbeidsklasse organisatie met
de Chartistenbeweging steeds sterker werd, zag je dat naar het eind van de jaren 1840 toe,
er een aanzienlijke alliantie was die de kapitalistische bourgeoisie sterk aan het drukken was
om toegevingen rond de duur van de arbeidsdag te doen.
En uiteindelijk deden ze bepaalde toegevingen maar dan probeerden ze weer om het door allerlei spelletjes te ondermijnen.
Er is een geweldige zin die Marx gebruikt: 'Als je kinderarbeid uitroeit, is er de grote vraag wanneer je stopt met kind te zijn.'
En kapitalistische antropologie zei '9 jaar',
En anderen zeiden 'nee, het is later'. Die hele vraag rond
temporaliteit kruipt hierdoor, en tevens de manier waarop kapitalisten allerlei zaken
begonnen te gebruiken. Bijvoorbeeld,
als je de arbeidsdag limiteert tot 10 uur, wat houdt die 10 uur dan in?
Begint het binnen of buiten de fabriekspoort?
Trouwens, als arbeiders geen horloges hebben, kun je de fabrieksklok,
als de arbeiders er moeten zijn om 6 uur, de klok verplaatsen
zodat het op 6 uur staat terwijl het eigenlijk kwart voor 6 is.
En wanneer de arbeiders willen vertrekken, kijkend naar de klok zien ze dat het 6 uur is,
terwijl het eigenlijk al kwart over 6 is. Allerlei zaken waren er op die manier aan de gang.
Het werd duidelijk, en hier komen de fabrieksinspecteurs grotendeels vanuit die 'Noblesse oblige' houding,
dat soort steun van de landadel.
De fabrieksinspecteurs zeiden dan: 'Dit is niet gangbaar,
Het werkt niet, en we moeten er iets aan doen.' Dus probeerden ze het via de rechtbanken, en zoals steeds,
wanneer je het voor het hooggerechtshof brengt, verlies je.
Oh, da's verkeerd, wanneer je het naar de Engelse rechtbanken brengt, niet het hooggerechtshof.
Want bij dit hooggerechtshof win je natuurlijk, niet?
Oké…
Je verliest. Dus het heeft geen zin naar de rechtbanken te gaan. En de fabrieksinspecteurs
die het deden, zeiden 'Het heeft geen zin'.
Horner zegt 'Ik heb acht zaken voorgebracht en maar 1 gewonnen, het is simpelweg tijdsverspilling,
er gaat hier niets uitkomen.'
Dan gebeurt er de belangrijke gebeurtenissen van 1848.
In 1848 is er
een enorme crisis van overaccumulatie van kapitaal en er is enorme werkloosheid als gevolg.
En revoluties breken over heel Europa uit. Zoals Marx zegt:
De bourgeoisie voerden een campagne tegen de fabriekswetten maar het hadden geen succes.
Maar dan kwamen de fortuinlijke gebeurtenissen van 1848.
Dit gedeelte moet ik aan jullie voorlezen, het is op een interessante manier gezegd.
Hij zegt, op p. [204]: “De voorlopige veldtocht van het kapitaal
was op niets uitgelopen en op 1 mei 1848 werd de 10-urenwet van kracht.
Inmiddels echter had het fiasco van de chartistenpartij, wier leiders in de gevangenis waren geworpen en waarvan de organisatie was vernietigd,
reeds het zelfvertrouwen van de Engelse arbeidersklasse aangetast.
Spoedig daarop, na de Juniopstand in Parijs en de bloedige onderdrukking daarvan, verenigden zich,
zowel op het Europese vasteland als in Engeland, alle groepen van de heersende klasse,
grondbezitters en kapitalisten, beurswolven en winkeliers, protectionisten en vrijhandelaars,
regering en oppositie, papen en vrijdenkers,…” En ik heb geen idee waarom zij er hier instaan: “…jonge hoeren en oude nonnen,
onder de gemeenschappelijke leuze eigendom, religie en maatschappij te redden!”
Heb je dat onlangs nog gehoord? Eigendom, Religie, Familie en Maatschappij?
Telkens de bourgeoisie bedreigd wordt, wat doet het dan? Het doet altijd beroep op deze categorieën
van Eigendom, Religie, de Familie en Maatschappij.
Het resultaat hiervan, zegt Marx: “De arbeidersklasse werd overal vogelvrij verklaard, in de ban gedaan, onder de loi des suspects (wet der verdachten) gesteld.
De heren fabrikanten behoefden zich dan ook niet te generen. Zij kwamen openlijk in verzet,
niet alleen tegen de 10-urenwet, maar tegen de gehele wetgeving, waarmee men sinds 1833
de ‘vrije’ uitzuiging van de arbeidskracht enigermate had trachten te beteugelen.
Het was een pro-slavery rebellion in miniatuur, welke langer dan twee jaar werd gestreden met cynische onverbiddelijkheid en gewelddadige energie;
dit was voor de rebellerende kapitalist des te gemakkelijker, omdat hij niets anders op het spel zette dan de huid van zijn arbeiders.”
Deze situatie … weet je,
als je een heel goed stuk door Marx wil lezen, dan lees je 'De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte',
welke een fantastisch verhaal is over verschuivende klasse-allianties rond de revolutie van 1848 in Parijs.
Hier krijgen we een gelijkaardig verhaal
over de verschuivende aard van klasse-allianties rond de fabriekswetten en hoe die in werking zijn.
En we zien dat, op een bepaalde punt, wanneer alle eigendomsbezitters bedreigd worden,
de bourgeoisie snel consolideert rond een enkel programma: de onderdrukking van de arbeiders.
Dit is wat in feite gebeurde in juni van
1848 in Parijs, toen de arbeidersklasse revolutie gewelddadig onderdrukt werd.
In Groot-Brittannië hoefde het niet gewelddadig onderdrukt te worden,
het was, als je wil, vredig onderdrukt, maar het gaf de kans aan de kapitalisten om
bijna alle progressieve stappen die gezet waren te ontdoen.
Er zijn zekere parallellen.
Je hoeft maar te kijken naar de wijze waarop beslissingen genomen worden door de National Labor Relations Board [NLRB] in dit land,
tot Reagan aan de macht kwam,
en nadat Reagan aan de macht kwam, al de OSHA legislatie en al de National Labour Relations Board legislatie
werd compleet pro-kapitalistisch.
En ik denk dat in zo'n 3 jaar tijd, de NLRB zo'n 70%
van al de eerder gemaakte beslissingen teruggedraaid heeft, nadat Reagan die commissarissen had aangesteld in de vroege jaren '80.
Daarnaar terugkijkend, zou je een analyse kunnen doen
in de trant van Marx. Wat waren de klassenkrachten
hierachter en wat waren de politieke voorwaarden die toestonden dat zoiets gebeurde?
En waarom gebeurde het op de manier dat het gebeurd is? Ik denk dat dit analysekader die Marx opzet voor historisch onderzoek,
interessant is om over na te denken voor degene onder jullie die hedendaagse gebeurtenissen willen begrijpen.
Je denkt niet zozeer over individuen als over klassenkrachten, klassenbelangen,
hoe ze gemobiliseerd worden voor een positie. Hoe ze eigenlijk verschuiven en hoe ze deals sluiten.
Marx vertelt het verhaal na 1850, en we vinden na 1850
een groeiende erkenning dat er een compromis rond de arbeidsdag nodig is.
Gedeeltelijk vanwege de redenen die we besproken hebben, dat als je de zaken té ver drukt, ze uit de hand lopen,
en waarbij zelfs de industriëlen denken dat de zaken iets te ver gegaan zijn.
Als resultaat hiervan, heb je tegen 1853, hij bespreekt dit op p.[213],
in 1853 aangekomen, de fabriekslegislatie die initieel slechts een aantal industrieën behandelde;
door de groeiende erkenning dat steeds meer en meer industrieën langs dezelfde intensieve kapitalistische lijnen georganiseerd worden,
wordt erkend dat deze reglementering moet uitgebreid worden naar bijna alle industrieën.
Marx komt dan tot het punt: “Toch had het principe
met zijn overwinning in de grote industrietakken, de typische voortbrengselen van de moderne productiewijze, gezegevierd.
Haar prachtige ontwikkeling in de periode 1853-60,”
– De ironie zijnde dat na de invoering van die legislatie, er economische bloei kwam. -
“gepaard gaande met de lichamelijke en zedelijke wedergeboorte van de fabrieksarbeiders,
was zelfs voor de meest bijziende zichtbaar.”
Hoeveel keer is dit historisch gezien gebeurd? Het is een geweldig verhaal.
“De fabrikanten zelf, wie men de wettelijke beperking van de arbeidsdag stap voor stap
door een burgeroorlog van een halve eeuw had afgedwongen, wezen pochend
op het contrast met de nog ‘vrije’ uitbuitingsgebieden.
De farizeeërs van de ‘politieke economie’ proclameerden nu
de erkenning van de noodzaak van een wettelijk vastgestelde arbeidsdag
als een nieuwe verworvenheid van hun ‘wetenschap.’
Het is niet moeilijk te begrijpen dat, nadat de fabrieksmagnaten zich bij het onvermijdelijke
hadden neergelegd en zich ermee hadden verzoend, het weerstandsvermogen van het kapitaal langzamerhand zwakker werd,
terwijl tegelijkertijd de aanvalskracht van de arbeidersklasse toenam
met het aantal bondgenoten…” –—opnieuw bondgenoten, de bondgenoten van de arbeidsklassen worden hier cruciaal.
“… in de niet direct belanghebbende lagen uit de samenleving.
Vandaar de relatief snelle vooruitgang sinds 1860.”
Marx zegt hier niet wat die lagen uit de samenleving waren, “niet direct belanghebbend” in de vraag.
En dit was niet zozeer de landadel als wel de professionele middenklasse,
die zagen de situatie en besloten dat ze niet zouden verdragen
om in een land te leven waar zulke praktijken toegestaan waren.
Dus die bondgenoten worden belangrijk.
En die bondgenoten waren belangrijk omdat de arbeidersklasse niet kon stemmen
tot na 1867, in Groot-Brittannië. De mannelijke arbeiders, met name, in 1867.
Dus dit kwam niet door de arbeidersstem, het was een parlement die gehecht werd aan een regelgevingsstelsel.
Die regelgevingen golden niet voor dit gebied.
Dit was een gebied waarin er veel volksgezondheidlegislatie was,
omdat dat de enige manier was waarop je tegen cholera epidemieën reageren.
Je krijgt zaken over watervoorziening in Birmingham, het begin van een nieuw bestuursregime.
Gestructureerd door Joseph Chamberlain, een conservatief industrieel
die aandrong op openbaar onderwijs, huisvesting voor lage inkomens bevolking, schoon water, goede riolering, enz.
Hij werd 'radical Joe' genoemd. Dus je krijgt een nieuw soort klimaat in Groot-Brittannië
in de jaren 1860, die erkent dat er uitbuitingen hebben plaatsgevonden en dat die moeten worden geëlimineerd.
Maar tegelijkertijd, gaan we zien dat
voor de kapitalisten, het langer maken van de arbeidsdag steeds minder en minder belang had,
omdat ze een andere manier vonden om meerwaarde te verkrijgen.
En die andere manier is relatieve meerwaarde, waar we het volgende over zullen hebben.
En we zien dat de strijd om de arbeidsdag,
kapitalisten tot hervormingen dwingen, niet noodzakelijk tegen hun belangen indruist.
Marx heeft het dan hoe deze hervorming niet enkel Engeland trof,
maar in bepaalde mate wereldwijd werd verspreid.
Hij is in het bijzonder geïnteresseerd in het geval van Frankrijk en de Verenigde Staten, in de volgende sectie.
En hij ziet duidelijk dat in de VS, zoals hij zegt op p.[217]:
“Daar, waar de arbeid in een zwarte huid wordt gekluisterd, kan de arbeid in een blanke huid zich niet vrijmaken.
Maar uit de vernietiging van de slavernij ontsproot onmiddellijk een nieuw, verjongd leven.” Helaas, was de slavernij niet zo vernietigd als hij aannam.
Dan heeft hij het over het Algemeen Arbeiderscongres in Baltimore in Augustus 1866
en de algemene druk naar regulering van de duur van de arbeidsdag in dit land.
Dit leidt tot een conclusie, die we moeten bespreken, vind ik.
“Men moet toegeven dat onze arbeider anders uit het productieproces te voorschijn komt dan hij er binnen is gegaan.
Op de markt kwam hij als bezitter van de waar ‘arbeidskracht’ tegenover andere warenbezitters te staan,
als warenbezitter tegenover warenbezitter.
Het contract, waardoor hij de kapitalist zijn arbeidskracht verkocht, bewees als het ware zwart op wit dat hij vrij over zichzelf beschikte.
Nadat de koop is gesloten, ontdekt men dat hij geen ‘vrij man’ was;
dat de tijd, waarvoor het hem vrijstaat zijn arbeidskracht te verkopen, de tijd is waarvoor
hij gedwongen wordt die arbeidskracht te verkopen,
dat in feite zijn uitzuiger niet loslaat ‘zolang er nog een spier, een pees, een druppel bloed valt uit te buiten’.
Ter bescherming tegen de ‘slang hunner kwellingen’ moeten de arbeiders de koppen bij elkaar steken
en als klasse een staatswet afdwingen, een overmachtige maatschappelijke hindernis,
waardoor zij zelf worden verhinderd via een vrijwillig contract met het kapitaal zich
en hun soort over te leveren aan dood en slavernij.
In plaats van de pronkerige lijst met ‘onvervreemdbare mensenrechten’
komt de bescheiden Magna Charta van een bij wet beperkte arbeidsdag,
die ‘eindelijk duidelijk aangeeft wanneer de tijd, door de arbeider verkocht, eindigt en wanneer de tijd, die de arbeider zelf toebehoort, begint’."
Er zijn hier een aantal kwesties over deze conclusie die ik hier met jullie wil bespreken.
Ten eerste is er de kwestie van de onvervreemdbare mensenrechten, waar we het al kort over gehad hebben,
en hoe je dit niet kunt aanpakken vanuit het rechtendiscours.
Je kunt niet verwachten dat de rechtbanken dit gaan beslissen, het gaat een resultaat van deze strijd zijn.
En we hebben hier Marx die zegt dat de arbeiders de koppen bij elkaar moeten steken.
En hoe ze dat doen, gaat een grote impact hebben op deze bepaalde kwestie.
Maar als je er dan over nadenkt,
zie je ook dat de kapitalisten, op zichzelf aangewezen,
hun eigen klasseninteresses gaan ondermijnen. De dwingende competitiewetten gaan
de individuele kapitalisten forceren om op zo'n manier te handelen dat ze,
uiteindelijk de reproductiecapaciteit van hun eigen klasse vernietigen.
Als je op die ongeremde manieren doorgaat, en je al je arbeiders doodt,
wat gaat er dan gebeuren? Waar ga je je meerwaarde vandaan halen?
Dus er is een manier waarop, arbeiders die hun koppen bij elkaar steken en die wet van een beperkte arbeidsdag forceren,
kapitaal eigenlijk redden van diens eigen domheid.
M.a.w.: arbeiders die de koppen bij elkaar steken, lijkt vanuit dit hoofdstuk gezien,
een stabiliserend effect op het kapitalistisch systeem te hebben. Dus geen omverwerpend effect.
Nu, dit is een lastig conclusie, niet? Want Marx is een revolutionair denken die,
veronderstellen we, dit systeem omver wil werpen.
Maar hij heeft het hier niet over omverwerping, hij praat over eraan aan te passen op zo'n manier
dat je een degelijk loon voor een degelijk dagwerk krijgt, een bescheiden Magna Charta.
Dat krijg jij en de kapitalist overleeft, maar de kapitalist overleeft in een betere conditie
dan als die door de dwingende competitiewetten
geforceerd zou zijn geworden om in een 'Après moi, le déluge' attitude te handelen.
Hetzelfde argument kun je trouwens maken over milieuregulatie.
In de milieubeweging is er een bepaald aspect die kapitaal forceert om zich
op zo'n manier aan te passen zodat het zijn eigen domheden vermijdt, en vermijdt wat er door de dwingende competitiewetten zou gebeuren.
Je hebt hier dus een interessante kwestie. Marx raakt dit punt gedeeltelijk aan,
vanwege de simpele reden dat aan de aanvang van het hoofdstuk, hij aanvaardt heeft dat de ruilwet
de wet is waarbinnen we zullen discussiëren.
En het is binnen die ruilwet dat gelijke rechten kunnen gedefinieerd worden, en waarover klassenstrijd zich kan ontplooien.
Hij heeft dus, op die manier, zijn argument gelimiteerd tot een wereld waarin die ruilwet goed en wel standhoudt.
En zo is hij in deze Magna Charta positie terechtgekomen.
Hoe reageren we hier nu op? Wel, mijn eigen kijk is dat, ja,
veel arbeidersorganisaties, vakbondsactiviteit en -druk enz.
vaak een heel belangrijke rol gespeeld hebben in de stabilisatie van een inherent onstabiel kapitalistisch systeem.
En dat de strijden om de duur van de arbeidsdag, die daarin centraal staan,
deel zijn van die stabilisatie.
Stabilisatie voor allerlei sociale, politieke, economische redenen. Maar er is ook een punt,
waarop de strijd over de duur van de arbeidsdag in een revolutionaire modus kan verschuiven.
Anders gezegd, je zou je een 10-uur durende arbeidsdag kunnen voorstellen
die we dan verminderen naar 8 uur.
de Fransen hebben hun werkweek verlaagd tot wat, 35 uren?
Nu zijn ze het in de andere richting aan het duwen.
Maar wat als je de werkweek tot 5 uren zou reduceren?
Met andere woorden, dit thema van het limiteren van de duur van de arbeidsdag,
kan je duwen naar een punt waar het echt serieus de accumulatie van kapitaal belemmert.
Dus je zou kunnen verschuiven van een reformistische vorm, die een stabiliserend werkt,
naar een revolutionaire vorm. Als je tot 35 uur per week gegaan bent, waarom gaan we dan niet tot 30 uur per week?
En een van de reacties aan de kant van het kapitaal, wanneer ze hiermee geconfronteerd worden, zou zijn, zoals Marx hier aanduidt,
wat er gebeurde toen ze de duur van de arbeidsdag verkortten:
de kapitalisten begonnen de arbeidsintensiteit te verhogen.
Je kan mensen namelijk niet voor 12 uur ofzo laten werken met eenzelfde intensiteit,
maar als ze maar voor 6 uur aangeworven zijn, kan je ze zeer intensief laten werken,
en waarschijnlijk evenveel arbeid eruit krijgen in 6 dan als ze 9 uur hadden gedaan.
Dus de kwesties rond intensiteit worden vrij belangrijk.
En er is een geweldig moment toen dit gebeurde in de Britse geschiedenis,
tijdens de eerste mijnstaking tegen de conservatieve regering van Edward Heath in 1973-1974.
Edward Heath had een lock-out uitgeroepen en toen heeft hij een verschrikkelijk iets gedaan,
hij besliste namelijk dat er elektriciteit moest bespaard worden
en het zou bespaard worden door alle fabrieken 4 dagen per week te sluiten.
Dus al die mensen kwamen op een 3-daagse werkweek.
Toen heeft hij de vreselijke fout gemaakt,
door te zeggen dat de elektriciteit afgesloten zou worden om 10 uur 's avonds en dat je dus geen televisie kon kijken.
En de bevolking heeft hem een paar jaar later uit de regering gegooid.
De ironie hierbij was, dat het geboortecijfer zo'n 9 maand later aanzienlijk steeg,
na die periode toen niemand 's avonds televisie kon kijken.
Dus deze dynamiek is een interessante kwestie: hoe revolutionair is de strijd om de duur van de arbeidsdag?
En zoals ik zeg, ik denk dat er een stabiliserende kant is, een reformistische kant,
maar, er is ook een radicaliserende kant, wanneer je het echt verder en verder begint te duwen.
Maar, nogmaals, kapitalisten hebben allerlei antwoorden in termen van productiviteit, intensiteit en dergelijke.
Dus je moet uitkijken naar wat die antwoorden kunnen zijn.
Laten we hier even stoppen en praten over wat jullie geanimeerd heeft
en de vragen die je hebt over dit hoofdstuk. Het is een lang, empirisch hoofdstuk, historisch, verschillend in stijl.
» STUDENT: Ik probeer een antikapitalistisch argument te bedenken m.b.t. deze soort hervormingen.
Om de kwestie van klimaatsverandering te nemen; het alternatief is onhoudbaar: Als er geen milieuregulatie komt, dan is het met ons gedaan.
Ik ben benieuwd om te horen wat je hiervan denkt.
Anderzijds, als we het milieu wel stabiliseren door hervormingen door te voeren, zal kapitaal zich adapteren.
» HARVEY: Ja, Ik denk niet dat sterke regulatie in de naam van klimaatsverandering
het einde van kapitalisme zal veroorzaken. Er zullen snelle adaptaties zijn.
Het probleem is dat er bepaalde sectoren van de economie zullen bloeien
en bepaalde belangen die zullen bloeien. Maar hier heb je opnieuw een alliantie van machten,
En ik denk dat je dit zou analyseren in de termen waarop
Marx er naar kijkt, en vragen: Wat zijn de klassenbelangen achter
Bush zijn weigering om er iets aanzienlijk aan te doen?
En dan heb je zelfs klassenmachten over die reacties.
Emissiehandel is een belachelijk idee, daaruit een markt te creëren,
maar je weet dat we op die weg zitten vanwege ideologische redenen, en de grote vraag is dan:
waarom hebben de Clintonites enzo geaccepteerd dat de markt oplossing de enige mogelijkheid is?
En dat kan ons dan in andere rampen leiden.
Dus de manier waarop je zoiets zou analyseren, vanuit deze manier van denken
is met op te bouwen welke allianties er zijn, wie wat probeert te sturen
en hoe het in zijn werk gaat. En op die manier is Marx' methode analytisch erg goed.
Dit hoofdstuk over de arbeidsdag, de 'Achttiende Brumaire' en sommige studies
over klassenstrijd in Frankrijk zijn echt geweldige pionierende werken
over hoe je een klasse analyse maakt van een historische dynamiek.
En ze zijn de moeite waard om te lezen, simpelweg omdat
ze dit doen en ze ons dat laten zien. Maar het zal je ook opvallen, en dit heb ik eerder al benadrukt:
de vloeibaarheid van de reactie van kapitaal
wanneer het geconfronteerd wordt, in dit geval is het geen ecologisch probleem maar een sociaal probleem,
en de vloeibaarheid van hun reactie is om op een bepaald punt toe te geven en dan
te beweren dat zij er al die tijd al akkoord mee gingen.
En dat zij degene waren die het al die tijd al vormgaven, en zijn zij niet de goede mensen?
We hebben daar voldoende van gezien met het maatschappelijk verantwoord ondernemen voor het milieu op dit moment.
Beyond Petroleum, ooit BP, nog steeds BP maar, ze trachtte om…
en ze maakten een mooi groen logo en al dat soort dingen.
Het is dus het kaderwerk van de analyse die hier echt interessant is.
Natuurlijk, veel past niet in de theoretische categorieën die we op het ogenblik hebben
behalve de connectiviteit tussen tijdscontrole en maatschappelijk noodzakelijk arbeidstijd,
die de kern vormt van waarde.
Daar zie je een sterk verband tussen wat Marx bijna zeker naar gaat kijken,
gezien de aard van het theoretisch begin.
» STUDENT: Met deze manier van denken, hebben we het over
mensen die strijden voor de onteigening van privébezit, het vernietigen van privébezit, op dit moment?
Of is er een manier waarop dit mensenrechten-kader gebruikt kan worden
op een manier die —zoals de strijd om de arbeidsdag— pusht
en dan blijft pushen of is er een radicaler iets nodig?
Wat zou Marx zeggen over zoiets?
» HARVEY: Wel, je kunt zoiets als de huisvestingskwestie op 2 manieren aanpakken.
Ofwel, verdien je een loon en dan gebruik je dat voor levensonderhoud en huisvesting,
dat is hoe het gaat met markten.
Of je hebt een collectieve strijd
rond sociale huisvesting en zegt: We moeten een vloer rondom ons hebben.
Hetzelfde geldt voor gebieden zoals ziekenzorg, onderwijs enz.
Het zit zo: geen enkele van die zaken wordt automatisch door de markt geleverd.
En Marx vestigt de aandacht erop dat je de hele tijd slechts (…)
en hier draait neoliberalisme om. Het zegt dat je persoonlijk verantwoordelijk bent
voor onderwijs, persoonlijk verantwoordelijk
voor gezondheidszorg en huisvesting e.d. Het is een persoonlijk-verantwoordelijkheidssysteem.
Terwijl Marx beweert, dat je in zo'n systeem hoogstwaarschijnlijk belazerd gaat worden,
waarschijnlijk ga je erg weinig krijgen, omdat de lonen niet afdoende zullen zijn om de kopen wat je nodig hebt.
En achteraf komen dan de lapmiddelen, 'wat gaan we nu doen met al die arme mensen?'
'Oké, we zullen Medicaid opzetten' of iets dergelijks, of 'oké, we geven huisvestingsvouchers',
onderwijsvouchers of iets dergelijks.
Dus je begint aan de markten te knoeien,
terwijl de sociale oplossing, in Scandinavië bv. was 'oké, via klassenstrijd
komen we tot het bouwen van gesocialiseerde behuizing en we gaan erin gaan wonen aan minimumkosten.'
Er is een analogie tussen Marx' argument over de strijd om de duur van de arbeidsdag,
met de strijd over wat een reële loon is,
en de reële lonen kunnen twee zaken zijn: ofwel kun je de individuele lonen verhogen en dan
het spenderen aan wat dan ook. Of je kunt reële lonen hebben met deze sociale actie.
» STUDENT: Je hebt het over een 'vloer' …
» HARVEY: Ja, dit komt terug op het beschavingselement, aanwezig in deze situatie.
» STUDENT: Maar is dat niet reformistisch?
» HARVEY: Ja, het kan reformistisch zijn, Maar dan kunnen we daar ook voorbij gaan.
Als je jezelf de vraag stelt, in de jaren '50 en '60
de welvaartsstaten van Europa en zelfs het sociale systeem dat in dit land werd opgezet,
in termen van anti-armoede programma's enz., hebben een enorm stabiliserend effect op de economie gehad.
Het speelde een enorme rol in de snelle groei van die economieën.
Dus het is compleet onjuist om te zeggen dat de ontwikkeling van de welvaartsstaat antagonistisch is voor economische groei.
De economische groei was heel sterk in de jaren '50 en '60, toen was er
een maximale investering die collectief naar dit soort publieke uitgaven ging.
Dan krijg je een tegenaanval,
die niets te maken het met groei, maar alles te maken had met klassenmacht.
En die tegenaanval zegt: Nu moeten er omvormingen zijn
tot een privaat verantwoordelijkheidssysteem En dit is nu al 30 jaar aan de gang.
Opnieuw de vraag: Waarom is er geen sterkere klassenmacht om hieraan weerstand te bieden?
En het antwoord hierop gaat gedeeltelijk terug naar het feit dat de arbeidersklasse
in dit land ontleedt is door de verplaatsingen naar China en de deïndustrialisatie,
aanvallen op vakbondsmacht enz. En dit is in Europa ook gebeurd.
Het is dus een vraag over klassenstrijd en klassendynamiek. En nogmaals, wie zijn de bondgenoten?
Het is duidelijk dat er een coalitie, een bondgenootschap
is gevormd rond het idee dat markt de weg is waarop we moeten voortgaan.
Maar de markt bezorgt geen groei,
en het heeft zeker en vast de levensomstandigheden van een groot deel van de wereldbevolking verslechterd.
Maar in termen van de accumulatie van kapitaal is het veel beter.
Marx zegt dat dit hetgeen is dat kapitalisten een toewijding aan hebben.
Ze willen hun meerwaarde extractie maximaliseren.
Dat is wat ze doen, zoveel als ze maar kunnen.
We hebben nog 5 minuten, ik wil nog even het volgende hoofdstuk doen.
Ik ga er niet veel tijd aan spenderen.
Het is een overgangshoofdstuk,
Marx doet wat hij gewoonlijk doet,
en zegt: 'Oké, er is een meerwaardevoet, en je hebt het aantal aangeworven arbeiders,
oftewel het geïnvesteerde variabele kapitaal. De hoeveelheid meerwaarde hangt dus af van
de meerwaardevoet vermenigvuldigt met de hoeveelheid aangeworven arbeiders.
Als je de meerwaardevoet vermindert, kun je compenseren door
het aantal arbeiders te vermeerderen; Als je het aantal arbeiders vermindert,
compenseer je door de uitbuitingsgraad te verhogen.
Hij duidt dan aan, en dit is een belangrijke overgang:
Kapitalisten zijn geïnteresseerd in de hoeveelheid meerwaarde.
Waarom? Omdat de hoeveelheid meerwaarde sociale macht is.
En de hoeveelheid meerwaarde betekent dat, als kapitalist, je altijd denkt over
hoeveel arbeiders je aanwerft en wat de uitbuitingsgraad is.
Maar dan introduceert hij het idee van limieten.
Daarom is dit een overgangshoofdstuk.
Er is een limiet tot de meerwaardevoet, die we eerder al bespraken, sociaal en fysiek.
Als ik mijn aantal arbeiders verminder tot 1, en mijn meerwaardevoet tracht te verhogen
tot 5000 percent, ga ik het nooit halen. Je kan het op zo'n manier niet doen,
je hebt een limiet.
Dan is er een limiet tot de hoeveelheid kapitaal je kunt investeren in variabele kapitaal,
Wanneer je dit ophoopt, de volledige populatie enz.,
Zie je dat er een limiet is tot de hoeveelheid arbeiders die je kunt aanwerven,
namelijk: de totale populatie van beschikbare arbeiders.
We komen in dit hoofdstuk dus tot het idee, dat er deze 2 limieten voor kapitalistische accumulatie zijn:
De volledige bevolking, de uitbuitingsgraad,
en een ander limiet, inwendig voor kapitaal, namelijk de hoeveelheid die kan besteed worden aan variabel kapitaal.
Maar kapitalisme houdt niet van limieten, en men gaat bij definitie op zoek gaan naar limietloze manieren om te accumuleren.
Dus je hebt hier een tegenstelling: Hoe kun je eindeloos accumuleren
met de aanwezigheid van deze limieten?
En dat is de vraag die gesteld wordt, en beantwoord zal worden
in het volgende hoofdstuk. Het antwoord luidt: Er is een andere manier om meerwaarde te verkrijgen,
niet door absolute meerwaarde, maar door relatieve meerwaarde.
Volgende week lezen we dus hoofdstuk [10] over relatieve meerwaarde.
Dit is een theoretisch intensief hoofdstuk en je moet het grondig lezen en het juist begrijpen.
Het is heel makkelijk mis te verstaan, en veel mensen snappen het niet.
Het is niet moeilijk eens je het snapt, maar het snappen is soms moeilijk.
En dan gaan we het hoofdstuk over coöperatie en het hoofdstuk over de arbeidsverdeling lezen.
Dus, [10, 11 en 12] voor de volgende keer.