Tip:
Highlight text to annotate it
X
Eärendil was een zeevaarder
die woonde in Arvernien;
hij bouwde een boot van hout geveld
in Nimbrethil om mee scheep te gaan;
haar zeilen waren van zilverdraad,
van zilver haar lantaarns ook,
haar boeg was als een zwaan gevormd,
En van haar vanen straalde licht.
Met wapentuig van vorsten oud,
met maliën harnaste hij zich;
runen stonden in zijn schild gegrift
om af te weren wond en kwaad;
zijn boog gemaakt van drakenhoorn,
zijn pijlen van ebbenhout,
van zilver was zijn maliënhemd;
zijn scabbaard van chalcedoon;
heldhaftig was zijn zwaard van staal,
van adamant zijn hoge helm
gekroond met veer van adelaar,
en op zijn borst een smaragd groen.
Onder de maan en onder ster
dwaalde hij ver van 't noorderstrand,
verbijsterd op een toverweg
achter het sterfelijke land.
Van 't schuren van het Nauwe IJs
met schaduwgrijs op Bergen koud,
van hitte en brandende woestijn
keerde hij zich snel af, en zwervend steeds
op sterloze zeëen ver van huis
trok hij op 't laatst door Nacht van Niets,
maar nooit zag hij een teken van
de kust en 't licht waarnaar hij zocht.
De wind van gramschap joeg hem op
en blindelings vluchtte hij in 't schuim
van west naar oost en vruchteloos
Onaangekondigd, keerde hij weer.
Daar vloog Elwing hem tegemoet,
en in het donker vonkte een vlam;
heller dan licht van diamant
was van haar halsketting de glans.
De Silmaril gaf zij hem mee,
bekleedde hem met levend licht
en, onvervaard, met stralend hoofd,
wendde hij 't schip en in de nacht
van Anderwereld achter Zee
stak sterk en woest een storm toen op,
een machtige wind in Tarmenel;
een koers die zelden sterveling gaat
joeg hij zijn boot met adem fel
als macht des doods over de lang
verlaten grijze Zee, gekweld:
van oost naar west trok hij voorbij.
Door immernacht voer hij terug
op golvenruggen, woest en zwart,
over duister, verzonken land,
verdronken lang voor Tijd begon
totdat hij hoorde op paarlen strand
aan 't eind der aarde, muziek lang,
waar altijd schuimend golvenspel
geelgoud en edelstenen wiegt.
Hij zag de Berg die zwijgend stond
waar schemering valt op de schoot
van Valinor en Eldamar
hij zag, heel ver achter de Zee.
Een zwerver aan de nacht ontsnapt
kwam hij ten slotte aan havens wit
bij Elfenwoon, zo groen en schoon
In pure lucht, waar bleek als glas
onder de heuvel Ilmarin
schijnend in laaggelegen dal
't lampen-licht van Tirion
zich spiegelt in het Schaduwmeer.
Daar toefde hij toen, zwervensmoe,
en zingen leerde men er hem,
wonderen vertelden wijzen oud
en gouden harpen bracht men hem.
Men kleedde hem in Elfenwit,
zond zeven lichten voor hem uit
toen door de Calacirian
hij trok naar het verloren land.
Hij kwam aan zalen tijdloos
waar glanzend vallen zonder tal
de jaren en Eerste Koning heerst,
In Ilmarin op steile berg;
woorden ongehoord klonken er toen
over Mensen en Elfenras,
buiten de wereld werd visioen
getoond, verboden voor wie wonen daar.
Toen bouwde men hem een nieuw schip
van mithril en van elfenglas
met schitterboeg; geen gladde riem
noch zeil had ze aan de zilveren mast:
de Silmaril als lampenlicht
en held're vaan met helle vlam
daarop gezet door Elbereth
met eigen hand, die daarheen kwam
en hem eeuwige vleugels gaf
en hem oplegde 't eeuwige lot
te klieven door de lucht zonder kust
tot achter 't licht van Zon en Maan.
Van Immeravonds heuv'len hoog
waar de fonteinen klaat'ren zacht
voerden zijn vleugels hem, dwaallicht,
achter Bergmuur, groot en sterk.
En toen verliet hij 's Wereld Eind,
verlangend weer te vinden zijn
verre oord, een reis door schaduwen,
en brandend als een eilandster
steeg ver boven de mist hij uit,
een verre vlam voor 't Licht der Zon
een wonder vóór de ochtendstond
waar grijs het Noorlands water stroomt.
Over Midden-aard trok hij voorbij
en hoorde op 't laatst het droef geween
van vrouwen en Elfenmaagden in
Vroeger Tijden, lang geleen.
Maar op hem rustte ontzaglijk lot,
tot Maan zou doven, een ster te zijn,
voorbijgaand, nooit vertoevend meer
op stranden van de sterfelijken;
voor altijd een heraut nu met
een missie die nooit eindigen zal,
zijn toorts te dragen, ver, ver weg,
De Vlammifer van Westernisse.