Tip:
Highlight text to annotate it
X
Gevonden fossielen vertellen ons dat 250 miljoen jaar geleden geen enkel boom op aarde
aangepast was om vorst te overleven. Ze waren allemaal ontworpen voor de vochtige tropen
waar het altijd warm is, water altijd vloeibaar en bladeren het jaar rond veilig zijn
van vorst.
Als je een tropische boom (prehistorisch of modern) zou transporteren naar Siberië of
Patagonië zou het water bevriezen in scherpe kristallen en de levende cellen
in zijn bladeren fataal doorboren. Dat is hetzelfde als gebeurt met sla en spinazie
wanneer het vriest.
Dat koude weer zou er ook voor zorgen dat het water in de sapstromen van de boom bevriest waardoor
bellen ontstaan in het ijs door voorheen in het vloeibare water opgeloste lucht.
Dat ijs op zich is niet echt gevaarlijk maar wanneer het dooit blijven de luchtbellen zitten. Dat is
een probleem want de sapstromen vertrouwen op de inter-moleculaire aantrekkingskracht van
water moleculen die elkaar tegen de zwaartekracht in omhoog duwen. De luchtbellen breken echter die aantrekkingskracht
van de moleculen waardoor de sapstroom stopt.
Om dit koude weer te overleven moeten bomen dus 2 dingen vermijden: luchtbellen in de sapkanalen
en directe schade aan levende cellen door ijskristallen.
Het eerste probleem was al opgelost voor bomen warmere klimaten verlieten want luchtbellen
zijn ook een probleem tijdens droogte. Wanneer planten harder moeten werken om water uit de grond te krijgen
kunnen de sapkanalen af en toe kleine hoeveelheden lucht opzuigen uit de omgeving.
Om dit op te lossen kregen bomen in droger klimaat dunnere sapkanalen die dan dankzij
de onlogische fysica van luchtbellen minder blokkerende bellen produceren dan de dikke
sapkanalen van hun tropische broertjes. Hierdoor waren de kanalen van prehistorische aan droogte aangepaste bomen
per ongeluk ook aangepast aan de koude lang voordat ze zich verspreiden ver buiten
de tropen.
Bij aankomst in koude gebieden ontwikkelden bomen twee technieken, die ze nog altijd gebruiken, om bevroren
bladeren te vermijden: de eerste is de bladeren vullen met een geconcentreerde suikerstroop, een biologische
antivries. Sommige bomen -- voornamelijk altijd groen blijvende naaldbomen zoals dennen en sparren -- gebruiken enkel
deze techniek om hun naaldvormige bladeren met een super sterke antivries het hele jaar door
ontdooit te houden. Maar andere soorten, zoals esdoorn, berken en lariks, combineren een minder extreme
hoeveelheid suiker in hun bladeren met het verliezen van hun bladeren tijdens de winter om
vorstschade aan bladeren te vermijden.
Deze technieken zijn uniek aan aanpassing aan koude ,althans dat waren ze, totdat afstammelingen
van de blader verliezende bomen terug immigreerde naar droge tropen waar deze strategieën hen helpen
omgaan met extreem droge seizoenen die voorkomen in monsoen klimaten.
De suikerige sap is echter, zover we weten, enkel bruikbaar in koude plaatsen.
En dat is waarom je naar het noorden moet gaan als je het extreem zoete antivries wil
dat je helpt overleven in de winter. Dat noemen we ahornsiroop. En het is heerlijk!