Tip:
Highlight text to annotate it
X
Einde
Zijn naam leeft voort in Rotterdams bekendste museum en hij liet het
Feyenoordstadion na aan de stad. Maar filantropie kwam voor deze
geboren ondernemer niet op de eerste plaats.
Dat was het ondernemersschap en daarin blonk hij uit.
En zo werd hij de grootste havenbaron die de stad ooit voortbracht.
Dit is Rotterdammers van formaat.
Rotterdammers van formaat
***
Hij was puissant rijk en met dat enorme vermogen legde hij een
indrukwekkende kunstcollectie aan. Eén van die kunstwerken, 'De toren
van Babel' van Bruegel - tegenwoordig één van de topstukken van museum
Boijmans - hing hier in huis.
Maar het schilderij hing niet op een verantwoorde plaats, zoals je van
zo'n meesterwerk zou verwachten.
Het huis was zo overvol dat aan de muur geen plek meer was, en hij liet
het ophangen in de keuken. Hier - tegenwoordig een kantoor -
hing De toren van Babel boven het fornuis.
Boven de sputterende vetspetterende pannen.
Dag meneer. Goedendag.
Weet u wie dit is?
Lijkt op Luntz.
Ik zou zeggen: het lijkt Drees wel, maar...
Niet Van Beuningen. Helemaal goed.
Van Beuningen? Ja.
Die heb ik nog gekend toen ik begon.
Meneer Van Beuningen. Waar kent u hem van?
Hij is al dood, toch? Ik ken hem niet, hij is overleden.
Wat weet u van hem? Alles ongeveer.
Alles? Oude havenbaron, dat gebouw daar
is van hem, het museum, hij heeft daar gewoond op 46.
Ik ben 'n echte Rotterdammer, Scheepvaartkwartier.
Dan weet je dat, hè?
Daniël George van Beuningen. 'D.G.' voor familie en bekenden.
Grootvorst aan de Maas. Hij werd 4 maart 1877 in Utrecht
geboren in een oud patriciersgeslacht.
Zijn vader was succesvol koopman, handelaar in kolen.
Net als voor zijn broers lag voor D.G. een toekomst in de handel
in het verschiet. Dus ging hij naar de
handelshogeschool in Leipzig.
Om de handel in steenkolen te vergroten richtte Van Beuningen sr.
in 1896, toen D.G. zijn diploma ontving, een consortium op waarin
meerdere steenkoolhandelaren samen gingen werken.
De steenkolenhandelsvereniging, kortweg SHV.
Steenkool werd ook wel het zwarte goud genoemd, de brandstof waarop
de Europese industriële economie draaide.
Een economie die explosief kon groeien dankzij kolen en staal.
Geen slecht idee dus om daarin te investeren, zegt ook Harry van
Wijnen, die een biografie over D.G. van Beuningen schreef.
Hij zag de kans zoals veel ondernemers in spe in die periode
grote kansen zagen. Eind negentiende eeuw was een
geweldige gelegenheid voor grote economische initiatieven.
Als je uit het goede hout was gesneden, en je wist waar het geld
rolde en hoe je dat moest incasseren, dan had je snel een
grote firma opgericht. Met een aantal medezakenlieden
verzamelde hij kapitaal om het in één keer groot te doen.
Een handelsonderneming die grote kansen zag om in Europa grote zaken
in kolen te gaan doen.
Dat was geen slechte speculatie, want het was al heel snel een
grote onderneming.
De SHV werd snel een familiebedrijf waarin de Utrechtse families
Fentener van Vlissingen en Van Beuningen het voor 't zeggen hadden.
Begin twintigste eeuw werd de jonge Van Beuningen naar Rotterdam gestuurd
waar de overslag explosief groeide. De jonge Daniël George moest zijn
vader bewijzen dat hij uit het goede ondernemershout was gesneden.
Hij liep eerst stage bij Muller & Co. en iets later werd hij de rechterhand
van een Rotterdams agent van de SHV, Jacob Dutilh.
Een slimme zet van pa. Zijn zoon kon zo ervaring opdoen
en tegelijkertijd kon een familielid een oogje in het zeil houden in de
stad waar het komende jaren allemaal ging gebeuren.
Rotterdam moest het centrum worden waar de Ruhrkolen werden aangevoerd.
Eerst per spoor, later per binnenvaartschip.
Vanuit hier verspreidde het Duitse steenkool zich over Europa.
D.G. bleek een geboren ondernemer en wist kansen aan te boren die Dutilh
liet liggen. Daarnaast verkreeg de SHV het
alleenrecht op handel in Duitse kolen.
Daarom opende het concern twee jaar later al een eigen filiaal in
Rotterdam, en de 25-jarige D.G. werd daar directeur van.
Het was de bedoeling en ambitie van Van Beuningen in Rotterdam iets heel
anders op te richten. Weliswaar onder de paraplu van de
grote Utrechtse firma, maar gebruikmakend van de mogelijkheden
van de havenontwikkeling die in Rotterdam ´n speciale
dynamiek krijgt. Hij heeft alle gelegenheden om vrij
snel groot te worden volledig gebruikt.
De koopman van weleer kocht zijn waren in en verkocht ze met winst
weer door.
Maar D.G. zag dat er veel meer winst te halen viel dan alleen uit de
kolenhandel: hij wilde de logistieke kolenketen beheersen.
Aanvoer, overslag en doorvoer. Met het vermogen dat hij in korte
tijd verdiend had zette hij alles op alles om dat doel te bereiken.
Hij had een zekere gretigheid. Telkens wanneer hij een concurrent
kon opkopen, deed hij dat. Naar de mogelijkheden van die tijd
groeide dat patroon. Hij was al voor de Eerste
Wereldoorlog erin geslaagd om met een klein agentschapje met een klein
filiaal heel groot te worden. In minder dan veertien jaar.
Zijn meest opzienbarende investering was de Nederlandse
Rijnvaartvereniging: met eigen vrachtschepen en sleepboten nam D.G.
het transport van zijn kolen naar het achterland volledig in eigen hand.
Op het hoogtepunt daarvan, eind jaren '20, besloeg de totale
lengte van zijn schepen zo'n groot stuk dat hij er mythische verhalen
over ging vertellen. Dat hij van hier naar Duisburg over
zijn eigen schepen kon lopen, als het ware.
Met die eigen Rijnvloot hield hij geld in z'n zak dat hij anders aan
anderen had moeten geven. Maar slim als hij was, wist hij ook
hiermee meer winst te halen dan de concurrentie.
De binnenvaartschepen namen uit Duitsland kolen mee naar Rotterdam,
en op de weg terug belaadde hij ze met graan en ertsen, ongelofelijk
belangrijk voor de Duitse economie. Hij wist zo de bezettingsgraad van
zijn vloot te vergroten, en daarmee namen zijn inkomsten enorm toe.
Maar Van Beuningen kocht en richtte soms ook slechts voor de lol een
bedrijf op. Een scheepswerf of een
watertaxibedrijf, zoals de Spido.
Hij was in alle opzichten een man van initiatieven.
Hij was ook een opportunist. Maar hij was niet iemand die achter
zijn bureau zat en op kansen wachtte - hij ging op zoek!
En zo ging hij ook vaak de werkvloer op, praten met zijn personeel.
Hij keek bij de sjouwers toe hoe ze de zware vracht op hun ruggen namen,
en uit het schip via een ladder de kade opklommen.
D.G. vond dat het allemaal efficiënter en goedkoper kon, door
gebruik te maken van nieuwe technieken.
Zo werd hij de drijvende kracht achter de mechanisatie van de
Rotterdamse haven. Tegelijkertijd verbeterden hiermee
de arbeidsomstandigheden van de sjouwers.
Want hij had wel degelijk te doen met deze mensen, die gebukt gingen onder
de zware fysieke last.
Hij liet daarom een mechanische transportband ontwikkelen, ging
daarvoor op zoek in Amerika en liet ontwerpen maken.
Dat was een lange weg vol mislukkingen, maar Van Beuningen
hield vol.
Hij zag dat het mogelijk was. Ook al wisten de anderen in zijn
buurt dat het eigenlijk niet kon. Maar hij dreef het door en
uiteindelijk vond hij de transportband die werkte.
Dat is op zichzelf een vrij unieke interventie van een directeur, die
bij andere bedrijven zelden van z'n kamer kwam.
Het mes sneed aan twee kanten. De transportband verlichtte niet
alleen de werkdruk van de arbeiders, maar vergrootte ook de voorsprong
op de concurrenten. Het lossen en laden bij de SHV ging
nu vele malen sneller.
Waar in die tijd bij andere bedrijven flink gestaakt werd omdat het
personeel *** was hun baan te verliezen, bleven werknemers van
de SHV ongelofelijk loyaal. De mechanisatie leverde geen
banenverlies op omdat het bedrijf explosief groeide.
Maar Van Beuningen liep ook voorop met sociale voorzieningen.
Hij regelde verzekeringen en pensioenen voor z'n mensen, en
betaalde altijd uit. Ook als er tijdelijk geen werk was.
Tegelijkertijd bleef D.G. een harde zakenman die geld verdienen het
allerbelangrijkste vond. Waar andere bedrijven leden onder de
Eerste Wereldoorlog omdat de handel vrijwel stil lag, groeide de
vraag naar kolen. Van Beuningen trok zich niets aan
van het embargo van de geallieerden tegen Duitsland, en verdiende juist
in die jaren zijn grootste fortuin.
D.G. werd in die periode de grootste werkgever in de Rotterdamse haven.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog liet hij dit fraaie kantoorpand aan de
Veerhaven bouwen. Chique en stijlvol.
Hijzelf ging even verderop, aan de Parklaan, in een villa wonen.
Hij wendde zijn vermogen ook aan om projecten in de stad
tot stand te brengen. Hij was één van de stichters van
het havenziekenhuis en zonder hem had voetbalclub Feyenoord nooit in het
huidige imposante stadion gespeeld.
Hij heeft in dat stadion wel een zekere hartstocht gelegd.
Hoewel hij met voetballen betrekkelijk weinig affiniteit had.
Hij was geen supporter van de club, maar hij zag de betekenis van
dat bijzondere initiatief van Feyenoord om naar iets heel groots
te gaan. Aangeklopt bij Van Beuningen kregen
ze onmiddellijk steun.
Hij gunde de arbeiders graag een verzetje.
Het stadion werd een voetbaltempel voor al die Rotterdammers op Zuid
die op zondagmiddag konden genieten van hun favoriete ploeg.
Van Beuningen betaalde niet alleen, maar bemoeide zich ook intensief
met de bouw. Het werd een modernistisch bouwwerk.
Een icoon voor de stad Rotterdam, die op zijn toekomst was voorbereid.
Waar zijn liefde voor kunst vandaan kwam is nog steeds een raadsel.
Waarschijnlijk hoorde het kopen van een kunstwerk gewoon bij zijn stand
en is het begonnen met de aankoop van een eerste schilderij.
Maar dan is er nog geen sprake van het voornemen een collectie te
vormen, dan koop hij een schilderijtje.
Dan loopt hij vervolgens al vrij snel tegen de directeur van het
museum Boijmans aan, Dirk Hannema. Uit dat contact komt heel duidelijk
een belangstelling voort die binnen korte tijd een hartstochtelijke
component krijgt. Hannema brengt hem de liefde
voor allerlei schilders bij, en zet hem aan tot verzamelen.
Dirk Hannema was een ambitieuze en charmante museumdirecteur, maar
Boijmans had weinig geld. D.G. van Beuningen had daar meer
dan genoeg van, maar had minder verstand van kunst.
Beide heren vonden elkaar. Hannema adviseerde Van Beuningen bij
aankopen, en D.G. schonk af en toe een kunstwerk aan het museum,
of gaf er één in bruikleen.
Al snel ontwikkelde hij een enorme honger naar verzamelen.
Zoals hij eerder bedrijven opkocht, nam hij nu complete collecties van
anderen over. Vaak betekende dat profiteren van
het ongeluk van anderen. Verzamelaars die failliet gingen,
of Joods-Duitse vluchtelingen, zoals Könis die in april 1940 zijn hele
collectie voor een habbekrats aan Van Beuningen verkocht.
Anders dan in de Eerste viel in de Tweede Wereldoorlog de kolenhandel
van SHV wel helemaal stil. Van Beuningen, inmiddels 51, trad
terug als directeur. Hij bleef wel aandeelhouder, maar
vertrok uit Rotterdam en ging in een kapitale villa in Vierhouten wonen,
en genoot van z'n zeilschip.
In 1953 liet hij zich uit de SHV uitkopen, en adviseerde zijn familie
hetzelfde te doen.
Hij kwam tot de conclusie dat hij in zijn familie geen ondernemertalent
meer zag. Omdat hij vond dat de familie dus
eigenlijk gespeend was van het ware talent, heeft hij in 1952 en '53
zijn familie op een grote dramatische familievergadering
geadviseerd: stap eruit.
De familie Van Beuningen ontving een fortuin.
En de familie Fentener van Vlissingen verkocht vervolgens de Rotterdamse
tak en bouwde de SHV uit tot een internationale handelsonderneming
die weinig meer met kolen van doen had.
Daniël George van Beuningen overleed in 1955 in Zwisterland.
Zijn dood was groot nieuws in Rotterdam.
Nog groter nieuws was dat de enorme kunstcollectie aan museum Boijmans
geschonken zou worden.
In het begin aarzelde de familie nog eventjes, maar werd gelokt door het
vooruitzicht dat de naam Van Beuningen aan die van Boijmans zou
worden toegevoegd.
Als er op één Rotterdammer de geuzennaam 'havenbaron' van
toepassing is, dan geldt dat voor D.G. van Beuningen.
Hij werd puissant rijk, maar zat niet op zijn geld.
Met zijn vermogen liet hij de stad veel na: het havenziekenhuis, de
Kuip, en een ongekend prachtige en waardevolle kunstcollectie.
Een cultureel nalatenschap die de stad zonder hem nooit zou
hebben gehad.
D.G. van Beuningen: onmiskenbaar de allergrootste havenbaron van de stad.
Succesvol verfhandelaar, maar vooral de eerste dichter des Vaderlands.
Hendrik Tollens - volgende week in Rotterdammers van Formaat.
***