Tip:
Highlight text to annotate it
X
-BOOK VIERDE. HOOFDSTUK IV.
De hond en zijn meester.
Toch was er een menselijk wezen, die Quasimodo uitgezonderd van zijn boosheid en
van zijn haat voor anderen, en van wie hij hield zelfs nog meer, misschien wel, dan zijn
kathedraal: dit was Claude Frollo.
De zaak was eenvoudig; Claude Frollo had hem in, hem had aangenomen, had
voedde hem, voedde hem had.
Als een kleine jongen, het was tussen de Claude Frollo de benen van dat hij gewend was
Zoekt daarom uw toevlucht bij de honden en de kinderen na hem blafte.
Claude Frollo hem had geleerd om te praten, te lezen, te schrijven.
Claude Frollo had eindelijk maakte hem de bellringer.
Nu, aan de grote klok te geven in het huwelijk te Quasimodo was om Juliet te geven aan Romeo.
Vandaar dat Quasimodo's dankbaarheid was diep, hartstochtelijk, grenzeloos, en hoewel de
gelaat van zijn geadopteerde vader was vaak bewolkt of ernstige, hoewel zijn toespraak was
gewoonlijk kort, hard, heerszuchtige, dat
dankbaarheid hebben nooit getwijfeld een enkel moment.
De aartsdiaken had in Quasimodo de meest onderdanige slaaf, de meest volgzame lakei,
de meest waakzame honden.
Wanneer de arme bellringer doof werd, was er tussen hem en Claude
Frollo, een taal van tekens, mysterieuze en begrepen door zichzelf alleen.
Op deze manier de aartsdiaken was de enige mens met wie Quasimodo had
bewaard communicatie. Hij was in sympathie met maar twee dingen in
deze wereld: Notre-Dame en Claude Frollo.
Er is niets dat kan worden vergeleken met het rijk van de aartsdiaken over de
bellringer, met de bevestiging van de bellringer voor de aartsdiaken.
Een teken van Claude en het idee van het geven van hem genoegen zou hebben volstaan om te maken
Quasimodo slingeren zich hals over kop uit de top van de Notre-Dame.
Het was een merkwaardige - al die fysieke kracht, die had bereikt in
Quasimodo zulk een buitengewone ontwikkeling, en die werd geplaatst door hem
blindelings op de dispositie van een ander.
Er was in het, zonder twijfel, kinderlijke toewijding, binnenlandse gehechtheid, er was ook de
fascinatie van een geest door een andere geest.
Het was een arme, onhandig, en onhandig organisatie, die stond met gebogen hoofd
en smeken ogen voor een verheven en diepe, een krachtige en superieur
intellect.
Ten slotte, en bovenal, het was dankbaarheid. Dankbaarheid zo geduwd om haar meest extreme te beperken,
dat we niet weten wat te vergelijken.
Deze deugd is niet een van die waarvan de mooiste voorbeelden zijn waaraan moet worden voldaan met
onder de mensen.
Wij zullen dan zeggen, dat Quasimodo de aartsdiaken geliefde als nooit een hond, nooit een paard,
nooit een olifant hield van zijn meester.