Tip:
Highlight text to annotate it
X
Elke kip was ooit een ei,
elke eik een eikel,
elke kikker een kikkervisje.
De schimmel op de oude boterham
achter in je koelkast,
was niet zo lang geleden één enkele cel.
Zelfs jij was ooit alleen maar de glans
in de ogen van je ouders.
Al deze organismen
hebben hetzelfde doel:
te blijven bestaan.
Alle levensvormen die we tot nu toe hebben ontdekt
blijven leven door
dezelfde regels, materialen en machinerie.
Stel je een fabriek voor met allemaal robots.
Deze robots hebben twee taken:
één: houd de fabriek aan de praat,
en twee, als de tijd rijp is,
maak dan een compleet nieuwe fabriek.
Om dat te doen,
moeten ze bouwinstructies krijgen,
grondstoffen,
heel veel energie,
en een paar regels over hoe normaal te werken,
wanneer het snel moet,
of wanneer te stoppen,
en wat wisselgeld
omdat zelfs robots betaald moeten worden.
Elke fabriek heeft een veiligheidskantoor met sjablonen
voor alle mogelijke fabriekssamenstellingen
en een compleet pakket instructies
om allerlei verschillende robots te maken
die een fabriek ooit nodig heeft.
Speciale robots kopiëren deze instructies
en versturen ze
om de bouwstenen te maken voor meer robots.
Hun collega's zetten die delen in elkaar
in nog meer robots,
die worden getransporteerd
naar de juiste plek in de fabriek
om ze het gereedschap te geven om te gaan werken.
Elke robot haalt energie
uit de centrale energiecentrale,
een enorme oven die op normale brandstof kan draaien
maar ook ander materiaal
als er niet genoeg gewone brandstof is.
Sommige delen in de fabriek
hebben zwaardere werkomstandigheden,
deze gebieden zijn ommuurd.
Maar de robots erin kunnen wel communiceren
met de rest van de fabriek
via speciale poorten
die in de muren zitten.
Zoals je al hebt gezien:
wat we hier beschrijven
is een cel.
Dat veiligheidskantoor is de celkern.
Het bewaart de sjablonen en instructies
als desoxyribonucleïnezuur, of DNA.
De instructiekopietjes zijn ribonucleïnezuur.
De robots zelf zijn meestal eiwitten
gemaakt van aminozuren,
maar gebruiken meestal speciale gereedschappen
die afgeleid zijn van
vitamines en mineralen.
De muren tussen de gebieden in de fabriek
en om de fabriek zelf
zijn meestal gemaakt van lipiden,
ook bekend als vetten.
In de meeste organismen,
is suiker de brandstof,
maar als het erop aankomt,
kunnen ook vetten en eiwitten worden afgebroken
en in de oven worden verbrand.
De poorten zijn membraaneiwitten
die alleen heel speciale materialen en informatie
op het juiste moment door de muren laten.
Veel interactie tussen de eiwitten van de robots
vereisen een soort duwtje,
denk aan een soort minimum inkomen.
Een paar kleine maar cruciale soorten geld
worden tussen de eiwitten doorgegeven
om dat duwtje te geven.
Elektronen, protonen, zuurstof en fosfaten
zijn de belangrijkste valuta,
en worden in molecuul-portemoneetjes bewaard
of grotere tassen voor de veiligheid.
Deze biochemie,
de studie hoe elk deel van de fabriek
samenwerkt om je leven soepel te laten verlopen,
heeft veel uitdagingen.
Er kan teveel brandstof zijn;
je lichaam bewaart dat als glycogeen of vet.
Misschien is er niet genoeg;
dan gebruikt je lichaam de reserves.
Er kan een virus of bacterie proberen aan te vallen;
dan mobiliseert je lichaam het immuunsysteem.
Of je hebt iets heets of scherps aangeraakt;
je zenuwen geven een signaal, zodat je kan stoppen.
Misschien moet er een nieuwe cel aangemaakt worden
of een nieuw persoon.
Heel bijzonder is dat eikenbomen, kippen, kikkers
en, jawel, zelfs jij
dezelfde soort robots en
en fabrieksontwerpen hebben
waar biochemici tegelijkertijd
veel van
kunnen leren.