Tip:
Highlight text to annotate it
X
Ik was volledig verzwakt, ik kon zelfs niet meer denken. Ik heb zelfs niet één keer aan mijn moeder kunnen denken.
Ik heb mij gewoon laten vallen. Ik ben op de grond gaan zitten.
En ik wilde slechts één ding: Ik wilde nog één maal de zon zien.
En het heeft echt niet lang geduurd. Men is over mij heengewandeld en men heeft mij omgeduwd.
Ik heb mijn hoofd gestoten, men heeft op mijn handen getrapt en ik wilde slechts één ding:
Ik wilde de zon nog één maal zien. En ik heb de zon gezien:
Dat was zulk een troost. Ik was op geen enkel moment wanhopig.
Het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in september 1943.
De 19-jarige Erna de Vries knielt neer op de binnenplaats van het beruchte Dodenblok 25.
Op deze ochtend zal ze in de gaskamer gedood worden.
Terwijl rondom haar doodsangst en vertwijfeling heersen,...
heeft zij nog één laatste wens.
"Ik wilde nog één maal de zon zien"
De stad Kaiserslautern in de Rheinlandpfalz regio.
Hier komt Erna de Vries op 21 oktober 1923 als Erna Korn ter wereld.
Zij is het enige kind van Jacob en Jeanette Korn.
Haar vader is protestant, haar moeder joodse.
De familie is welvarend. Jacob Korn is mede-eigenaar van een expeditiebedrijf.
Zo heeft Erna een mooie kindertijd.
In 1931 steft haar vader.
Haar moeder moet alleen in het levensonderhoud voorzien.
Met de mede-eigenaar baat ze het kantoor van het expeditiebedrijf verder uit.
In 1933 komt de nationaal-socialistische partij aan de macht.
De discriminatie van joden begint.
Stap per stap worden ze uit de gemeenschap uitgesloten.
Ook de jonge Erna Korn begint dit gewaar te worden:
Kinderen zeiden niet meer eender welk scheldwoord tegen ons, maar altijd "Jij Jood, Jij jood!",
Als er ergens de een of andere ruzie was, was het altijd "Jij Jood!"
Goed, wij, wij waren joden, wij zijn joden, maar het werd destijds als scheldwoord gebruikt.
En dat heeft mij altijd zeer aangegrepen,...
...dat andere kinderen niet meer met ons wilden spelen.
Op deze manier werden we gewaar dat we uitgesloten werden.
"Heel Duisland boycot de joden."
Reeds in 1933 roepen de nationaal-socialisten het hele land ertoe op joodse handelszaken te boycotten.
Ook in Kaiserslautern moeten de joden uit de handel gedreven worden.
De zaken voor het expeditiebedrijf gaan steeds slechter.
Uiteindelijk -in 1935- wordt Jeanette Korn uit de expeditie-associatie gezet.
Zij is gedwongen haar aandeel in het bedrijf aan de mede-eigenaar af te geven.
De familie moet van hun spaargelden leven.
Erna Korn gaat ondertussen naar de volksschool.
Op grond van de externe omstandigheden wordt haar door het lerarenkorps aangeraden...
naar het instituut van de Franciscanen -een katholieke privéschool- over te stappen.
Daar brengt ze twee onbezorgde jaren door.
Het inschrijvingsgeld wordt echter een steeds zwaardere belasting - ook haar resultaten worden steeds slechter.
Mijn moeder heeft toen gezegd, het heeft weinig zin je op deze school te laten,.
We moeten iedere Mark sparen, wie weet hoe lang dit nog duurt,...
...en je weet, we moeten van ons spaargeld leven.
Ik heb daar zeer onder geleden, dat ik van die school, die mij zeer lief was, dat ik daar buiten moest, weg moest.
En ik ben dan in de zogenaamde joodse afzonderingsklas terechtgekomen.
Dat was een klas, destijds in Kaiserslautern, van 28 joodse kinderen in 1937.
28 joodse kinderen van het eerste tot het laatste schooljaar.
Van één enkele leerkracht.
En het was moeilijk leren, zwaar onderwijs.
De leraar moest iedere morgen van Zweibrücken naar Kaiserslautern komen.
Ondertussen werden we ook altijd meer buitengesloten, altijd eenzamer.
We konden niet meer christelijke, ofte niet-joodse families contacteren,...
...omdat we schrik moesten hebben, dat die daaronder te lijden hadden.
En we werden bovendien ook gemeden.
De gebeurtenissen volgen zich in snel tempo op.
Reeds in 1938 wordt in Kaiserslautern met de afbraak van de synagoge begonnen.
Het oosterse gebouw moet uit het stadsbeeld verdwijnen.
Op dezelfde plaats richten de nationaal socialisten een exercitieplein op.
Op 7 november wordt in Parijs een aanslag op de Duitse ambassadeur Ernst vom Rath gepleegd.
De dader is een Poolse jood - Herschel Grynspan.
Twee dagen later verhit de nationaal socialistische pers de gemoederen in het ganse land:
Niet Grynspan alleen, maar het gezamenlijke jodendom dragen de schuld.
De dood van Ernst vom Rath op 9 november vormt de rechtvaardiging voor landelijke represailles tegen joden.
De kristallnacht.
Rond zes uur, wordt er hevig op de deur geklopt:
Mijn moeder doet aarzelend open, men wist niet, wat er aan de hand was, en op zulk een vroeg uur.
En buiten stond een voormalige chauffeur die bij ons in het bedrijf gewerkt had.
En hij vertelde gans opgewonden wat hij gezien had, terwijl hij door de stad wandelde.
Hoe het gepeupel, zo noemde hij het, met pikhouwelen en voorhamers...
...etalageramen van joodse winkels ingeslagen had..
De handelswaar op de straat gegooid. Terwijl vele mensen iets daarvan opraapten.
Terwijl kleine meubels uit vensters vlogen.
Hij was gans opgewonden en wilde ons waarschuwen, maar wij konden helemaal niets doen.
Ondanks de waarschuwing van de chauffeur gaat ze naar haar werk.
Van de represailles merkt ze niets.
Maar in het naai-atelier heerst een opgewonden stemming.
Na ongeveer één uur beval men opeens: "Allen aantreden, naar buiten komen!"
We moesten ons op een trap in een rij zetten, die trap ging naar onder, daartussen was een platform.
En daar hebben we ons dan opgesteld en plotseling kwamen er een paar mannen aan en zij riepen: "Joden buiten, joden buiten".
En we waren misschien nog met zes, zeven bedienden - joodse bedienden, het was natuurlijk een joods bedrijf-
Ik had slechts één gedachte: "Hoe gaat het met mijn moeder?"
En ik had enkel de gedachte: "Naar huis, naar huis."
Ik ben langs de trap naar onder gegaan met de andere joodse mensen.
Toen ik onder was, ben ik gewoon weggerend.
Uit angst vluchtten zij en haar moeder naar het christelijke kerkhof.
Aan het graf van vader hopen ze, veilig te zijn voor het gepeupel.
Na enige tijd houdt Erna Korn het niet meer uit.
Ze wil zien wat er met hun huis gebeurd.
Ik ging toen naar de binnenplaats, ik was liever omgedraaid, maar het had mij aangetrokken, als tovenarij.
Ik kon gewoon niet anders, ik moest daar eenvoudigweg naartoe.
En door een speling van het lot kwam ik naast, stond ik daar langs een vrouw, die mij altijd vijandelijk bejegend had.
Waar ik stond, als ze mij zag, spuwde ze of riep ze een scheldwoord,...
...of als ik in de winkel was, vroeg ze aan de eigenares: "Verkoopt u nog steeds aan joden?"
En als ik zag dat zij daar binnenging, dan ging ik naar buiten of ging ik er in de eerste plaats niet heen.
En uitgerekend op die dag stond die vrouw langs mij.
En ik wilde sterk zijn, ik wilde die botmuil, zoals ik ze bij mezelf noemde, wilde ik mijn zwakte niet tonen.
Zij mocht niet zien, dat ik weende. En, zonder dat ik het wilde, liepen de tranen me over het gezicht.
Toen schreeuwde deze vrouw: "Nu huilt ze! Smijt ze in de rommel! Smijt ze in de rommel!"
Dat riep ze almaar door en er heeft niemand een hand uitgestoken.
Ik had ook angst, dat ze mij zouden aanpakken.
Ik moest dat mede aanhoren, hoe daarbinnen alles verwoest werd.
Ik hoorde het versplinteren van hout, het kraken van hout en het splinteren van servies.
Het was verschrikkelijk daarbuiten te staan, te weten, dat men volledig hulpeloos is.
Toen mijn moeder de vernielingen zag, is ze letterlijk ingestort. Ze heeft zich ergens laten vallen.
Het was werkelijk verschrikkelijk. Wat ze die middag gekocht had kleefde aan de wand.
Het ergste vond ik de slaapkañer. De bedden waren kapotgesneden.
In die tijd hadden we nog marmeren platen op de nachttafels. Alles was kapotgeslagen.
Alles zat breekbaar was in de slaapkamer, was vernietigd.
De kleerkast was op het bed gekiept. De rugwand was ingeslagen.
Het zag er verschrikkelijk uit.
Hen rest geen tijd om de verschrikkingen te verwerken.
Nog dezelfde avond worden zij Kaiserslautern uitgewezen.
De stad moet 'jodenvrij' worden.
Zij vluchten naar familieleden in Keulen.
Jeanette Korn gaat korte tijd later terug naar Kaiserslautern.
Erna Korn blijft in Keulen. Zij werkt vanaf 1939 in een bejaardentehuis.
Haar droom, eens geneeskunde te studeren, wordt haar als joodse in het Duitse rijk belet.
In de plaats daarvan werkt ze aan haar opleiding als ziekenverpleegster.
In 1941 verkrijgt ze een plaats in een groot joods ziekenhuis:
Het Israëlische asiel in Keulen.
Als kenteken en vernedering moeten alle joden vanaf 1 september 1941 de gele jodenster dragen.
Ook Erna draagt deze ster. Op haar verpleegsteruniform is hij duidelijk te onderscheiden.
En zo ben ik dus ook een dag door de stad gegaan.
Ik vertel dit, omdat het belangrijk is voor mij - nu nog - en omdat het voor mij destijds bijzonder belangrijk was.
Ik ben een winkel binnengegaan, ik moest iets afhalen.
de deur lag tegen, rechts en links waren etalageramen en toen ik naar binnen ging kwam mij een vrouw tegemoet.
Niets ongewoons en toen ik mijn zaken daar in de winkel beëindigd had en buiten kwam, stond die vrouw daar nog steeds.
Dat kwam mij natuurlijk vreemd voor.
En opeens greep ze mij stevig vast bij de pols. En ik dacht wat gebeurt er nu, maar zij sprak reeds:
"Zuster, draagt u die ster met trots"
En ik moet zeggen, zulke gebeurtenissen hebben mij later boven water gehouden, die hebben mij geholpen.
Ik dacht, niet alle mensen zijn zoals die ganse bruine modderpoel.
Er zijn nog mensen die denken als mensen, die menselijk gebleven zijn.
In 1941 beginnen de deportaties uit het Duitse rijk.
De nog in Duitsland verblijvende joden werden met treinen uit hun thuisland weggevoerd.
Uit angst van haar moeder gescheiden te worden, keert Erna Korn naar Kaiserslautern terug.
Na enkele dagen bereikt haar daar een brief uit het Israëlische asiel.
Het volledige ziekenhuis wordt ontruimd,...
...alle joodse bediende en patiënten gearresteerd en in concentratiekampen gestoken.
Zo ontwijkt Erna Korn ternauwernood haar eigen deportatie.
Haar opleiding wil ze niet beëindigen.
Zo bleef ik dus in Kaiserslautern.
Om niet de hele dag thuis te zitten, heb ik daar ook weer een job aangenomen.
En het was in een ijzergieterij.
Een stompzinnige, vuile job. Maar het voordeel was dat het in de buurt van mijn thuis lag.
Ik moest slechts een minuut of zeven lopen.
Iedere job was voor mij goed, dat was voor mij allemaal hetzelfde. Hoofdzaak, ik was in de buurt van mijn moeder.
Ik had mij altijd voorgesteld,
Ze wordt weggehaald, en ik weet daar niets van. En ik kom uren later naar huis.
Ik heb daar gewerkt, de hele zomer van '42 tot '43.
En op 6 juli 43 komt opeens een buur aan.
Ik moet dat vermelden - de buur, die zich ook in gevaar bracht, doordat hij joden gecontacteerd had.
En zo was het, dat herinnerde ik mij altijd, welk een risico iemand daarmee nam.
Dus hij kwam naar de fabriek gereden.
De voorman zei: "Ga snel naar buiten, daar staat een man, de buur, die wil je spreken."
En hij zei: Ga snel naar huis, ze willen je moeder weghalen."
En ik ben snel naar huis gereden, ik weet niet met wiens fiets.
En ik zie, daar zijn twee mannen van de misdaadpol..., van de geheime staatspolitie in Saarbrücken.
Een chaufeur en een bediende. En ik zag wel dat ik daar niets kon doen.
Ik heb onze koffer uit de kast gehaald.
We hadden twee koffers gepakt, met alles wat we dachten dat we misschien gebruiken konden.
Zodat we niet op het moment, in de grote opwinding, al het mogelijke erin zouden werpen.
Spullen die men helemaal niet nodig heeft en andere belangrijke dingen vergeet.
En toen ik de koffers gehaald had zei de beambte:
"Nee, jij niet, enkel je moeder zal gedeporteerd worden."
En ik ben hem aangevlogen en heb hem gezegd, dat hij mij toch tenminste tot Saarbrücken zal meenemen.
Uiteindelijk heeft hij toegegeven.
Ik kon met mijn moeder in de auto stappen.
In een eenvoudige personenwagen hebben ze ons opgehaald, enkel ons twee.
In de gevangenis in Saarbrücken werden beide een week lang vastgehouden.
Er was geen officiële grond voor de arestatie gegeven.
De betreffende regel werd gewoon vrijgelaten.
Na enige dagen voert men Erna Korn tot bij een gestapo-beambte.
Hij zei me: "Zo, u wil bij uw moeder zijn."
Ik zei: "Ja."
"Weet u waar uw moeder heengaat?"
Ik zei: "Neen, dat weet ik niet."
"Uw moeder gaat naar Auschwitz!"
En hij zei: "Wilt u nog altijd met uw moeder mee?"
En ik zei: "Waar mijn moeder heengaat, zal ik ook heengaan."
En toen zei hij op cynische toon: "U zou een slechte dochter zijn, als het niet zo was."
Hij wist, dat we onze dood tegemoet gingen.
Dat het voor mij anders gelopen is, dat kon hij niet vermoeden. Dat kon geen van ons beide vermoeden.
Erna en Jeanette Korn werden gedeporteerd.
Het transport in een toegegrendelde personenwagen duurde meerdere dagen.
Eind juli 1943 bereikt de trein zijn plaats van bestemming:
Het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in de buurt van Krakow.
Auschwitz -het grootste concentratie- en vernietigingskamp van het derde rijk.
Symbool voor de holocaust - de grootste volkerenmoord in de geschiedenis.
Meer dan één miljoen mensen worden hier vermoord.
De meeste onder hen waren joden.
De overblijfselen van het kamp zijn tegenwoordig als herrinerings- en gedenkplaats toegankelijk.
De misdaden, die hier plaatsvonden blijven echter onvoorstelbaar.
Wij kwamen in Auschwitz aan, met de vrachtwagen vanaf de oprit en...
... kwamen in een ruimte, in een grote ruimte, dat noemde men de sauna.
Ik heb daar weliswaar geen water gezien behalve dit troebel vocht, waarmee we naderhand gedesinfecteerd werden.
Daar stonden tafels en achter de tafels stonden vrouwen.
Vrouwen die volledig normaal gekleed waren, met burgerkleding.
Wat we nadien weliswaar zien konden, was dat ze allen gemerkt waren met een groot zwart kruis,
Opdat men daarmee niet kon vluchten en als men vluchtte, dat men snel herkend werd.
En toen moesten we onze koffer op die tafel zetten.
We werden gevraagd, of dat onze zaken waren, of we die zelf ingepakt hadden enzovoorts, zulke formaliteiten.
En dan werden we geregistreerd.
We werden geschoren, alle behaarde lichaamsdelen werden geschoren.
Dan werden we getatoeeerd. Dit is mijn nummer.
En dan werden we aangekleed.
Zo moesten we tot de laatste draad, alles, wat we van onszelf aan hadden, moesten we uitdoen.
Erna en Jeanette komen in het vrouwenkamp in Birkenau.
De volgende vier weken moeten ze in quarantaine doorbrengen. Zogenaamd om besmettelijke ziektes te voorkomen.
Deze maatregel dient echter enkel erote de gevangenen pesten.
Ze slapen in een totaal overbevolkt blok.
De dagen moeten ze op een verdroogde wijze doorbrengen.
Het is hoogzomer.
De zon brandt.
De gevangenen krijgen nauwelijks te drinken – bijna niets te eten.
Honger en dorst zijn ondraaglijk.
Na de quarantaine worden Erna en Jeanette Korn in arbeidsdienst gedwongen.
Die moeten ze in de visteelt buiten het kamp verrichten.
Mijn moeder en ik werden op een zeer slechte arbeid aangesteld.
Iedere morgen moesten we ongeveer anderhalve kilometer lopen...
...naar een vijver, een visvijver, die lag in een plaats die men Harmense noemde.
En daar was het riet gemaaid, als we aankwamen, en het dreef op het water.
En wij moesten dat met haken er uithalen.
Nu was ik destijds goed 19 jaar oud, mijn moeder was 49.
Wij jongeren gingen dan naar voor en stonden tot aan onze schouders in het water.
En de oudere vrouwen waren dan achter ons en hebben dan dit tuig, wat wij daar dan zo heen schoven, dat riet aan de oever gebracht.
En dat hebben we een tijdje gedaan.
Ik had mijn schoenen verloren en heb dan klompen gekregen.
Mijn enkels waren helemaal ontstoken.
En de blok was vol met ongedierte.
We moesten ons indekken,... we lagen op britsen.
Na de oorlog werden die gefotografeerd, vanvoor hing je hoofd eruit.
Vijf tot zes mensen konden op één brits liggen.
Wij lagen op het naakte hout en hadden om ons toe te dekken een deken.
Dat was een eenmaal doorgestikt deken. En de wol kroop naar buiten, was helemaal gescheurd.
En was vol met ongedierte: luizen, vlooien, wandluizen - alles kon men daar oplopen.
En dat heb ik ook. Vol luizen zaten we.
En ik heb gekrabd, zeer krachtig gekrabd door de luizensteken en dat is allemaal beginnen ontsteken.
Dat, bedoel ik, als men een kleine steek had, dat uitgroeide tot een grotere wonde.
En ik heb gekrabd en door het vuile water, waarin we moesten werken, is dat nog veel erger geworden.
Het is allemaal ontstoken. Ik had grote etterende wonden, ter gote van een vijf markstuk.
Dat was een flegmone, een etterende ontsteking van het bindweefsel.
En dat werd ook niet beter en ik had geen goed voorgevoel.
Regelmatig wordt in het kamp een 'selectie' doorgevoerd.
Een arts schat in of de gevangenen in staat zijn te werken.
Hij beslist over leven en dood.
Wie oud, ziek of zwak is, wordt in de gaskamers vermoord.
Erna Korns voorgevoelens worden bewaarheid.
Ze wordt geselecteerd en van haar moeder gescheiden.
Men verplaatst haar naar blok 25 - het beruchte dodenblok.
Hier worden de gevangenen opgesloten die vergast zullen worden.
Door hoge muren worden zij van de rest van het kamp gescheiden.
Sommige onder hen zijn reeds weken daar, aangezien met het vermoorden gewacht wordt tot het blok vol is.
Het blok was overvol.
En ik heb geen plaats meer gevonden, waar ik die nacht zou kunnen liggen.
Het was ook vrij laat in de avond.
En wij wisten, ik heb met een paar meisjes gesproken, dat de volgende dag de vergassing was.
Hoe konden wij dit weten?
In de blok en ook in het kamp werden iedere avond op een bepaald ogenblik, wanneer het kamp rustig was, zo veel mogelijk lichten uitgedaan.
Zo dat men nauwelijks nog de dingen herkennen kon in het blok.
Daar [blok 25] niet, daar brandde de hele nacht dat felle licht.
En we kregen niets meer te eten. We durfden niet meer naar het toilet te gaan.
In het blok werd met dit doel dan een emmer verdeeld, waarin ongeveer 600 vrouwen zich moesten ontlasten.
Men kan zich voorstellen, hoe het blok er nadien uitzag.
Erna Korn beleeft daar een verschrikkelijke nacht.
Een nacht in de zekerheid dat ze de volgende dag vergast zal worden.
's Morgens moesten de vrouwen op de binnenpaats verzamelen.
De poort werd opengestoten.
Vrachtwagens rijden voor.
Opzichters drijven de vertwijfelde vrouwen op de laadvlakken.
Het was een verschrikkelijke chaos, het was een schreeuwende menigte, wenend, vertwijfeld.
De vrouwen zijn op hun knieën gevallen, hebben zich aan de haren getrokken, voor zover zij er hadden,...
...hebben geschreid en,... het was verschrikkelijk.
En ik was volledig zwak, ik kon zelfs niet meer denken. Ik heb zelfs niet één keer aan mijn moeder kunnen denken.
Ik heb mij gewoon laten vallen. Ik ben op de grond gaan zitten.
En ik wilde slechts één ding: Ik wilde nog één maal de zon zien.
En het heeft echt niet lang geduurd. Men is over mij heengewandeld en men heeft mij omgeduwd,...
...ik heb mijn hoofd gestoten, men heeft op mijn handen getrapt en ik wilde slechts één ding,...
ik wilde de zon nog één maal zien. En ik heb de zon gezien.
Dat was zulk een troost. Ik was op geen enkel moment wanhopig.
En ik heb gebeden. Ik heb gebeden: "Lieve God, ik wil leven, maar volgens uw wil."
En ik zat daar en bad. En ik ben omgeduwd.
Plotseling hoorde ik mijn nummer roepen.
Dat ik dat zelfs maar hoorde terwijl ik in gedachten verzonken was, dat verwondert mij nu nog.
En ik heb opgekeken. En zag hoe een SS-man vlak bij de ingang van het blok stond.
Met een kaartenbak onder de arm en een kaart in de hand.
En hij riep mijn nummer.
Daar moest men aankomen, daar moest men heen, dat was als een bevel.
Ik heb mijzelf opgeraapt en ben naar hem toegegaan.
Er waren ondertussen wellicht nog 40, 50 vrouwen op de binnenplaats, de meeste jongere, die achterwaarts geduwd hadden.
Ik ben naar hem toegegaan en hij vergeleek de kaart met mijn nummer op de arm.
Nam mij aan de schouder, maakte de blokdeur open en zei: "Mens, jij hebt meer geluk dan verstand."
En duwde mij daar in. Wat dat te betekenen had, weet ik niet.
Buiten was dat geschreeuw van de mensen, binnen was het doodstil.
Opeens komt er een jonge vrouw naar me toe met een deken over haar hoofd, een sneeuwwit gezicht.
En zegt tegen mij: "Kom jij ook naar Ravensbrück?"
Op het laatste moment ontloopt Erna Korn een zekere dood.
Zij zal met andere vrouwen naar het concentratiekamp Ravensbrück overgeplaatst worden.
Waarom, verneemt ze niet.
Allereerst wordt ze in een ander blok ondergebracht.
Ik heb de blok-overste dan gezegd: "Ik moet mijn moeder nog één maal zien."
En ze zei: "Je kan hier niet zo maar rondlopen, zoals je wil."
Ik zei: "Ik kan. Ik ga naar het blok van mijn moeder."
En ik heb ook vrij rondgelopen. Ze kon daar niets tegen doen.
Ik ben bij het blok gekomen en heb mijn moeder getroffen.
Ik was gelukkig dat ik ze nog een keer gezien had en zij was vrolijk dat ik uit Auschwitz weg ging.
Zij is nog op de Lagerstrasse een stuk met mij meegewandeld.
En daar heeft ze mij op het einde dan gezegd: "Jij moet overleven en dan moet je vertellen wat men met ons aangedaan heeft!"
En dat doe ik nog altijd, als ik daartoe uitgenodigd wordt. Zoals ook nu.
En wij hebben afscheid genomen in de wetenschap dat we elkaar nooit meer terug zouden zien.
Hoe dat voelt, dat kan men zich niet voorstellen.
Het concentratiekamp Ravensbrück.
80 kilometer ten noorden van Berlijn - in de buurt van de brandenburgse provinciestad Fürstenberg.
Het grootste concentratiekamp voor vrouwen op Duitse bodem.
Erna KornŽs transport bereikt het kamp op 16 september 1943.
Met haar worden 83 andere vrouwen van Auschwitz naar Ravensbrück overgeplaatst.
Alle vrouwen gelden als zogenaamde "halfbloeden".
Na de Nürnbergse wet van 1935 werden alle personen als "halfbloed" aangeduid,...
...die zowel joodse als niet-joodse voorouders hadden.
Aangezien Erna KornŽs vader niet-joods was, geldt zij ook als "halfbloed".
Als "Halfbloed eerste graad".
Door dit statuut geraakt ze op het transport naar Ravensbrück en ontkomt aan de vergassing.
De aankomst in Ravensbrück verloopt net zoals deze in Auschwitz.
Ook hier is de eerste halte de "Sauna".
De Duitse grondigheid, onze koffers kwamen van Auschwitz mee naar Ravensbrück.
Hij werd weer geopend, de vrouwelijke bewaker vraagt: "Zijn dit uw spulen? Zijn dit jouw spullen?"
En ik zag de spullen, die mijn moeder gedeeltelijk genaaid had, met de hand gemaakt had. In ieder geval ingepakt had.
En ik begon bitter te wenen toen ik aan mijn moeder dacht, die ik in Auschwitz achtergelaten had.
En ik heb aan die vrouw gesmeekt, of ze mij toch iets uit de koffer wou geven.
Ze zei: "Dat mag ik echt niet, dat mag ik echt niet!"
Wanneer ik zulk een verzoek geuit had, ook als iemand mij gewoon aangesproken had in Auschwitz,..
...dan had ik na de eerste twee woorden op de grond gelegen.
En ze zei mij: "Neen, dat mag ik niet, dat mag ik niet!"
En tussen mijn smeekbedes door heeft ze mij toch een waslapje, zo een washandje gegeven.
Dat heb ik lang bewaart. Het was eenvoudig een stuk dat mijn moeder in haar handen gehad had.
In het concentratiekamp voor vrouwen komt Erna Korn een oude bekende tegen: Libusé Ingrova.
In Auschwitz-Birkenau waren zij in hetzelfde blok ondergebracht.
Daar ontstond een vriendschap tussen de beide vrouwen.
Libusé Ingrova werd reeds een maand eerder naar Ravensbrück overgebracht.
Hier ondersteunt ze Erna Korn waar ze kan.
Een maal per week steekt ze haar een additioneel rantsoen brood toe.
Brood is schaars en noodzakelijk in het kamp.
Nadat ik Libusé Ingrova ontmoet had, heb ik mijzelf eerst een keer goed bekeken...
...en heb gezien, dat ik mijzelf tamelijk had verwaarloosd in het kamp.
En ik wilde niet zo achteruitgaan.
Dat was toch tegen mijn zin.
En ik heb haar iedere week ontmoet en ik wilde niet dat als ze met mij gezien werd, dat ze zich moest schamen.
En zo heb ik dan beter op mezelf gelet.
Ik heb mijn handen geschrobd waar ik maar kon en gewassen en gedaan.
Iedere vlek op mijn kleed heb ik er uitgehaald.
En op een dag heb ik zelfs brood geruild, om mij een stuk leer te kopen.
Een stuk leer wat ergens in de effectenkamer 'georganiseerd' geworden is.
Dat was een ruggedeelte van een tas.
En ik heb dat dan in repen gesneden.
Ik heb mij voor brood een riemgesp gekocht.
En heb mij een riem genaaid, zodat ik niet met zo een strik op mijn buik moest rondlopen.
Zo kon ik Libusé ontmoeten – met een proper voorkomen...
Ook in Ravensbrück moesten de arrestanten arbeidsdiensten leveren.
Erna Korn werd eerst geen vaste taak toebedeeld.
Zij gold als "beschikbaar". "Beschikbare moesten wisselende werkzaamheden verrichten.
Deze zijn bijzonder meedogenloos, zinloos en gevaarlijk.
Intussen was het mijn twintigste verjaardag.
Zelfs onder die verschrikkelijke omstandigheden was dat toch iets bijzonders.
En ik heb de avond ervoor mijn rantsoen brood weggestoken. Ik heb niets gegeten.
Ik wilde eenmaal, op mijn twintigste verjaardag in elk geval, het gevoel hebben voldaan te zijn.
Ik heb ze in een buidel gestoken. Daar staken een lepel en een mes in.
Tandenborstel en zulke kleinigheden, die men mocht hebben.
En heb dat onder mijn lavabo gestoken.
En op de volgende morgen, toen ik het wilde nemen, was het weg, was het gestolen.
Ik had zulk een gevoel van gemis.
Enerzijds, als ik aan mijn moeder dacht, droefheid.
Dan de woede op een mede-gevangene, die mij dat aangedaan had.
Ik was volledig de kluts kwijt.
Ik had helemaal niets meer van mijzelf, dat was allemaal weg.
En ik had ook nog de tegenslag... op die dag werd ik meegenomen om aan "de pletwals te trekken".
En dat was een verschrikkelijke arbeid.
De pletwals staat nu nog in Ravensbrück.
En in mijn herinnering is ze altijd groter dan ze in werkelijkheid is.
Maar dat was destijds een gevaarlijke zaak, dat ding te trekken.
Vele vrouwen hebben zich daaraan gekwetst.
En ik had mij voorgenomen: "Zo hongerig, als je bent...
... en bij alles, wat je vandaag overkomen is...
... je gaat geen pletwals trekken, je gaat geen pletwals trekken."
Maar hoe ik dat geregeld zou krijgen, dat niet te doen, dat wist ik ook nog niet.
Ik ben in ieder geval beginnen te trekken, een paar maal heen en weer.
Opeens kwam er een groep vlak bij ons voorbij.
Toen heb ik simpelweg losgelaten, heb mij daartussen geplaatst en ben met hen weggegaan.
Niemand heeft er bezwaar tegen gemaakt.
Ofwel heeft niemand het gemerkt ofwel wilde niemand mij verklikken.
Op deze dag bewijst Erna Korn aan zichzelf dat zij nog altijd een mens is.
Een mens die zelf beslissingen kan nemen.
Had men haar betrapt, dan was ze op de ergste manier bestraft geworden.
In Ravensbrück hebben de arrestanten de mogelijkheid zich over verwanten in andere kampen te informeren.
Erna Korn wil vernemen, hoe het met haar moeder gaat.
In het voorjaar van 1944 ontvangt zij het schokkende nieuws:
Haar moeder werd reeds op 8 november 1943 in Auschwitz vermoord – enkele weken na hun afscheid.
Ondanks deze zware rampspoed verbetert haar situatie.
In 1944 ben ik dan uiteindelijk bij Siemens terechtgekomen.
Ik had daar een job, die was 'heel fatsoenlijk'.
En alles bij elkaar, was het derhalve goed bij Siemens te werken,...
... het was dwangarbeid en we moesten voor de bewapening werken.
We werkten in de telefoon- en microfoonbouw voor onderzeeërs.
Er restte ons niets anders.
En dat ging zo het hele jaar door.
En het was beslist beter. We moesten niet in het basiskamp zijn.
Er was daar een Siemenskamp ingericht.
Daar moesten we deze weg niet meer op en af lopen.
En ook de verzorging was er iets beter.
We kregen ook een additionele snee brood. maar ik heb Libusé niet meer gezien.
Zoals vele industriebedrijven benut ook Siemens de goedkope arbeidskracht in de concentratiekampen.
Erna Korn blijft in het Siemenskamp, tot de productie op 14 april 1945 stopgezet wordt.
Ze moet terug naar het basiskamp.
Tegen dit tijdstip had Duitsland de oorlog reeds verloren.
De geallieerden rukten almaar verder op.
De arrestanten werden naar andere kampen overgeplaatst.
Ook naar Ravensbrück.
Daar verslechteren de omstandigheden radicaal.
De barakken zijn overvol. Er zijn nauwelijks levensmiddelen.
De dood is alomtegenwoordig.
In april van het jaar 1945 naderen de geallieerde troepen het concentratiekamp Ravensbrück zo dicht dat ook dit kamp geëvacueerd wordt.
Wie nog gaan kan wordt op mars gezet.
De rest wordt achtergelaten om te creperen.
De arrestanten marcheren dag en nacht richting noordwesten.
Velen onder hen overleven de inspanningen van deze dodentocht niet.
Ook Erna Korn is aan het eind van haar krachten.
Ik zei tegen mijn vriendinnen: "Ik ga niet meer verder. Ik kan gewoon niet meer."
Ik zag geen nut in verderlopen. Het was één lange kwelling.
Ik zei: "Ik ben aan mijn einde. Ik had geen kracht meer."
En ik dacht: "Waarom zou ik mij nog verder kwellen?
Voor wie? Mijn moeder is er niet? Ik had geen vader, broers of zussen."
Ik stond helemaal alleen. Ik kon beslissen. Ik wilde gewoon niet meer.
En de meisjes, die waren zo slap en zwak,...
...die konden ook niet. Maar die hebben mij ten slotten bij de ellebogen genomen.
Zij hebben mij verder getrokken, maar ze konden mij niet helpen, ze waren zelf te zwak.
Maar ze hebben mij toegesproken. En de oudste, ze was 16, 17 jaar oud, zei mij:
"Je hebt tot nu volgehouden en nu wil je opgeven?"
En dan heb ik mezelf opgeraapt en ben ik verdergelopen, ondanks mijn pijnlijke voeten.
Wat heet gelopen? We hebben ons gesleept.
We zijn met hangende hoofden over de straat gelopen.
Ik weet niet hoe lang, misschien een half uur, misschien een uur. We sleepten ons enkel nog daarheen.
En opeens horen we hoe voor ons alles in beweging komt.
Hoe ze roepen en schreeuwen en lachen en wenen en elkaar omarmen.
En daar komen opeens Amerikaanse pantserwagens ons tegemoet.
Dat was de bevrijding...
Erna de Vries woont tegenwoordig in Lathen, een kleine gemeente in Emsland.
Na de bevrijding leert ze Josef de Vries kennen, waarmee ze in 1947 trouwt.
Hij is eveneens jood.
Zes jaar lang overleefde hij in concentratiekampen - onder andere in Sachsenhausen en Auschwitz-Birkenau.
Met hem kan ze over de verschrikkelijke gebeurtenissen praten.
De gezamenlijke gesprekken helpen hen deze periode te verwerken.
Beide blijven in Duitsland en stichten een familie.
Samen hebben ze 3 kinderen.
In 1981 sterft Josef de Vries.
Sedert 1998 vertelt ze haar verhaal.
Daarbij is het voor haar bijzonder belangrijk,...
... altijd op de kleine gebaren van menselijkheid te wijzen, die haar steeds moed gegeven hadden.
Zij vervult de laatste wens van haar moeder Jeanette.
Ik verheug me dat jullie talrijk gekomen zijn.
Toen ik in 1943 van mijn moeder in Auschwitz gescheiden werd,...
...zei ze e nog in de laatste momenten van ons samenzijn:
"Jij moet overleven en dan moet je vertellen, wat men met ons gedaan heeft!"
En dat doe ik sinds 1997 - toen ik daar de eerste aal voor gevraagd werd - zo vaak als ik kan.
En daarom ben ik tevreden dat zo veel mogelijk mensen het horen.
Het gaat mij erom dat die tijd niet vergeten wordt.
En zolang ik het kan, zal ik dit blijven doen.