Tip:
Highlight text to annotate it
X
Je begint eigenlijk aan een heel nieuw leven.
Vanaf nu moet U beslissen, God.
Heer, vanaf nu moet U de leiding overnemen.
Ik kan mijn eigen geluk niet maken.
Nu moet U mij helpen. Vanaf nu neemt U het over.
Maria Skogsrud groeide op in een christelijk gezin in Stockholm.
Van huis uit had ze een kinderlijk geloof meegekregen. Maar als tiener was het niet makkelijk om te geloven.
Ik geloofde wel in God, en wou graag in Hem geloven...
maar er kwamen zoveel gedachten, twijfelgedachten zoals:
Wat als God niet bestaat? Als alles er nu gewoon maar is? Zulk soort gedachten.
En toen kreeg ik een hekel aan mijzelf. Ik wou niet zo denken, ik wou geloven!
Toen ging ik bidden. Ik weet niet meer waar ik om bad, maar ik ging bidden.
Ik begon te denken aan godvruchtige mensen die ik kende.
Aan de meest godvruchtige mensen die ik kende, die voor mij grote voorbeelden waren.
Toen ging de twijfel weg. Toen werd ik echt overtuigd. Ik zag dat ...
Zelfs al zou God niet bestaan - dat leven van hen, dat maakt mij gelukkig.
Zo wil ik in elk geval leven.
Maar Maria's vrienden waren geen christenen.
En in allerlei opzichten voelde Maria zich erbuiten staan.
Een heleboel dingen konden zij heel makkelijk zomaar doen
en daar plezier in hebben.
Maar ik merkte: ik vond het niet fijn.
Ik moest bij de groep horen en meedoen.
Maar ik kon het niet fijn vinden. Ik besefte dat ik bij hen niet op m'n plaats was.
Ik was niet zoals zij. Ik had iets anders bij me van binnen.
Ik deed veel dingen waarvan mijn geweten zei dat het slecht was.
Ik was onrustig van binnen, en wist dat veel van wat ik deed heel verkeerd was.
Telkens als ik mijn bijbel opende, kreeg ik een slecht geweten.
Ik kwam voor een keus te staan, ik kreeg strijd en voelde me veroordeeld.
Maar ik had ook geen hoop dat ik hier uit kon komen, dus stopte ik haast met bijbellezen.
Maar toen ik mijn hart helemaal aan God gaf, toen werd de Bijbel een heel nieuw boek.
Want toen had ik een goed geweten.
Wat mij een slecht geweten had gegeven, dat had ik in orde gemaakt.
Ik had nu een goed geweten, een rein geweten, en mijn verhouding met God was goed.
Nu kon ik lezen, en ik wist: alles wat daar stond, dat stond er voor mij.
En ja, in het begin ging het heel erg op en neer,
al hield ik vast aan wat ik besloten had: om de rest van mijn leven voor God te leven.
Maar het ging berg op berg af in het begin, in mijn gevoel.
Net als wanneer je moet leren lopen. Het ging met veel vallen en opstaan in het begin.
Ik moest alleen maar volhouden, en toen ging het stap voor stap.
Je moet je hart aan God geven.
Hij zegt: mijn zoon, mijn dochter, geef Mij je hart. Hij wil ons hart hebben.
En toen werd mijn leven eigenlijk ...
rijk, interessant!
Ik kan me verheugen op de toekomst.